Twee tinten witte wol en een geometrisch patroon in verschillende bindingen en knopen: dat is alles wat weefster Kitty van der Mijll Dekker voor dit kleed gebruikte. Door zijn eenvoud en knappe uitvoering onderscheidde dit ‘reliëfkleed’ zich van het werk van tijdgenoten (sierkunstenaars), die hun kleedontwerpen uitbesteedden. Het optimaal benutten van de basisprincipes van het weven leerde Van der Mijll Dekker aan het Bauhaus. Zoals de meeste vrouwen aan deze ontwerpopleiding was zij na de ‘Vorkurs’ (het basisjaar) naar de weefwerkplaats verwezen. Haar aanleg zou meer in het ‘decoratieve’ dan het ‘constructieve’ liggen. Bij haar terugkomst in Nederland in 1932 richtte zij haar eigen atelier op, dat al snel bekendheid kreeg. Het reliëfkleed ging als pronkstuk naar wereldtentoonstellingen in Brussel en Parijs, waar het in de prijzen viel. In 1937 was het zelfs te zien in het Metropolitan Museum in New York, als toonbeeld van modern weven.

Meer werk van deze maker