Nieuws — 23 mei 2017

Geert Lap was één van de belangrijkste Nederlandse keramisten van de afgelopen decennia. Als geen ander wist hij met zijn minimalistische benadering keramiek terug te brengen tot pure vorm en kleur.

Aanvankelijk, op 17-jarige leeftijd – het waren de late jaren ’60 - had Lap de ambitie om sieraden te maken. Maar in het oventje dat hij gebruikte om email te branden, bakte hij al snel klei en begon hij met het vormen van kleine, cilindrische vaasjes met behulp van een zelfgemaakte draaischijf. Het pottenbakken beviel Lap zo goed dat hij zich aanmeldde bij de afdeling Keramiek van de Koninklijke Academie voor Kunst en Vormgeving in ’s-Hertogenbosch. Daar bleef hij echter niet lang. Lap werd ernstig ziek, en na zijn herstel besloot hij zijn studie voort te zetten aan de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam. Daar kreeg hij les van Jan van der Vaart (1931 – 2000), die met zijn experimentele werkwijze en heldere vormentaal van grote invloed was op Lap.

Maar waar Van der Vaart uitgesproken constructivistisch en hoekig werk maakte, is voor Lap de ronde vorm, een gevolg van het werken met een draaischijf, altijd het uitgangspunt gebleven. Elk spoor van handwerk wiste hij uit, waarmee hij zijn (stuk voor stuk unieke) vazen, schalen en kommen een bedrieglijk industrieel uiterlijk gaf. Door hun archetypische vormen refereren de potten van Lap aan gebruiksvoorwerpen, maar ze zijn niet als zodanig bedoeld: het zijn zelfstandige objecten, bedoeld om naar te kijken.

Met porselein kon Lap zijn werk de dunne, gladde wanden geven die hij nastreefde, maar het materiaal was lastig te vormen en kromp bovendien in de oven, met vervormingen als gevolg. Die onvoorspelbaarheid was voor Lap frustrerend, en hij begon daarom omstreeks 1984 met het toepassen van steengoed, dat steviger is en op een hogere temperatuur wordt gebakken. Zijn werk werd groter, ranker en soberder, met duidelijk gearticuleerde overgangen van lichaam naar hals of van bodem naar wand.

Met kleur bleef Lap zijn leven lang experimenteren. In zijn atelier, dat veel weghad van een laboratorium, deed hij kleurproeven met verschillende pigmentmengsels die hij zorgvuldig documenteerde. Met de zogenoemde terra sigillata-techniek die Lap sinds 1987 toepaste, waarbij de scherf en het glazuur van dezelfde kleisoort worden samengesteld, kon Lap objecten met een nog egalere huid en scherpere randen maken. Hoe belangrijk kleur was voor Lap blijkt ook uit de namen die hij sommige van zijn vazen en kommen gaf, zoals Mist (grijs), Baby Nail (zachtroze) en Pistache (groen).

In 1980, kort nadat hij was afgestudeerd, had Lap zijn eerste solotentoonstelling in het Stedelijk Museum. Het museum is Lap nadien blijven volgen en zijn werk was regelmatig in tijdelijke en vaste opstellingen te zien. Ook verwierf het Stedelijk Museum een groot aantal van zijn vazen, schalen en kommen. In 1993 kocht het Stedelijk, samen met Het Princessehof  in Leeuwarden en het Haags Gemeentemuseum, het werk 99 variaties. Deze installatie bestaat uit 99 vazen, elk met een vorm die gebaseerd is op Laps unieke en systematisch ontwikkelde ‘vormvocabulaire’.

Het werk van Lap past, met zijn pure vormen en monochrome glazuren, in de traditie van keramisten als Bert Nienhuis en Sophie Verrijn Stuart, maar sluit net zo goed aan bij de minimalistische, abstracte kunst van kunstenaars als Donald Judd en Carl Andre. Door hun heldere vormen, zijdezachte kleuren en perfecte afwerking maken de vazen, schalen en kommen van Lap vandaag de dag nog steeds een monumentale en tegelijk beheerste indruk. Met geduldig en systematisch onderzoek, vakkundig handwerk en een duidelijk idee van het eindresultaat liet perfectionist Lap niets over aan het toeval: ‘Ik heb in mijn hoofd wat ik wil maken […], dat moet het worden en niet iets anders.’

Roos Hollander, conservator a.i. toegepaste kunst, Stedelijk Museum Amsterdam