Longread — 9 sep 2021

I. Inleiding

Op 13 mei 2008 verwoestte een felle brand een groot deel van de faculteit Bouwkunde van de TU Delft. In de eerste nieuwsberichten werd gevreesd voor de unieke bibliotheek en de kostbare collectie stoelen en maquettes die zich in het gebouw bevonden. De opluchting was groot toen bleek dat de stoelen uit het brandende gebouw waren gered. In de landelijke pers kreeg één stoel uit de collectie bijzondere aandacht: de Aluminiumstoel van Rietveld, die werd omschreven als een uniek prototype uit de jaren veertig, gemaakt uit een vliegtuigvleugel (fig. 1). Al snel rezen er echter vragen over de precieze herkomst en datering van de stoel. Meubelrestaurator Jurjen Creman en kunsthistoricus Rob Driessen gingen de uitdaging aan om feit en fictie rondom de Aluminiumstoel in kaart te brengen en kwamen tot bijzondere ontdekkingen.

De mythische Rietveld

Het eigenzinnige oeuvre van de al even eigenzinnige Gerrit Rietveld (1888-1964) leent zich bij uitstek voor mythevorming: zijn wordingsgeschiedenis van eenvoudige meubelmaker tot wereldberoemd architect; de romantische connotatie van het onbegrepen genie dat een radicaal nieuwe benadering van architectuur en design introduceerde; de bescheiden en nuchtere autodidact die het tot bijzonder hoogleraar schopte. Het Rietveld-Schröder huis staat op de lijst van Unesco werelderfgoed, en zijn Rood-blauwe stoel kreeg een plaats in de canon van de Nederlandse geschiedenis (afb.). Deze iconische stukken maken deel uit van een veel groter oeuvre, dat uit nog veel meer opzienbarende ontwerpen bestaat. Rietvelds trouwe medewerker Gerard van de Groenekan (1904-1994) wist op zijn oude dag met smaak te vertellen hoe straatjongens hem vroeger uitjouwden en met stenen bekogelden wanneer hij met een van de wonderlijke maaksels van Gerrit door de stad trok, op weg naar een klant.[1] Dit soort anekdotes heeft natuurlijk een grote aantrekkingskracht, net als de bewering dat het voor de futuristisch ogende Aluminiumstoel gebruikte materiaal afkomstig was uit de vleugel van een neergestorte geallieerde bommenwerper.[2]

Het onderzoek

Een paar maanden na de brand besteedde dagblad Trouw opnieuw aandacht aan de Aluminiumstoel, nadat hij door een panel van deskundigen was gekozen in hun ‘top 10’ van beste Nederlandse ontwerpen. In dat artikel werden vragen opgeworpen over de herkomst van het materiaal, en over het aantal stoelen dat er zou bestaan.[3] Die vragen spookten ook door het hoofd van een Nederlandse verzamelaar, die destijds in het bezit was van een exemplaar van de Aluminiumstoel: is de stoel daadwerkelijk gemaakt uit de resten van een neergestort oorlogsvliegtuig? Hoeveel exemplaren heeft Rietveld er precies van gemaakt, en wanneer? Antwoorden op deze vragen bleken niet eenvoudig voorhanden. De verzamelaar besloot ons daarom de opdracht te geven om de onderste steen boven te halen over de achtergrond van zijn stoel. Driessen en Creman spoorden de bestaande exemplaren van de stoel op en onderwierpen deze aan een materiaal-technische analyse, met hulp van onderzoekers van het Instituut Collectie Nederland. Daarnaast speurden ze archieven af voor schetsen en werktekeningen, verrichtten ze literatuuronderzoek en interviewden ze familieleden en oud-medewerkers van Rietveld en andere betrokkenen. Dankzij deze brede en interdisciplinaire aanpak konden veel vragen worden beantwoord en de nodige mythen worden ontkracht, maar staken uiteindelijk ook nieuwe raadsels de kop op.

De stoel-uit-een-stuk

Over de herkomst van de naam van de stoel kan geen misverstand bestaan: de zitschaal is gevormd uit een enkele plaat aluminium die op ingenieuze wijze is gevouwen, waarbij de twee omgebogen voorzijden de voorpoten vormen. De vouwwanden zijn verbonden door twee stutten, die met klinknagels zijn bevestigd. Ook de kegelvormige achterpoten, gevormd uit twee gebogen vellen aluminium, zijn aan de zitschaal vastgeklonken. Het gatenpatroon van de stoel is niet alleen decoratief maar ook functioneel, omdat het stijfheid verleent aan het dunne plaatmateriaal. Al met al een ingenieus ontwerp, dat Rietveld ontwikkelde aan de hand van stukjes papier die hij inknipte en vouwde (zie hoofdstuk V). Zijn idee was om een stoel te ontwikkelen die uit één stuk materiaal op simpele en goedkope wijze kon worden gemaakt. Rietveld noemde de stoel zelf ‘een model in aluminium voor een zitmeubel in fiber (…) geschikt voor massaproductie.’[4] Dit ontwerp stond bepaald niet op zichzelf; Rietveld was al vele jaren eerder in de ban geraakt van het idee van een stoel uit één stuk, waarbij hij experimenteerde met materialen als metaal, fiberplaat en multiplex. In hoofdstuk III gaan we hier wat nader op in.

Verrassende uitkomsten

Volgens diverse bronnen maakte Rietveld het aluminium model rond 1942-1943, samen met zijn jongste zoon Wim (1924-1985), die zich herinnerde hoe ze de plaat aluminium thuis, met de eettafel als werkbank, in de vorm klopten en vouwden.[5] Volgens Gerard van de Groenekan was híj het echter die de stoel maakte, samen met Wim, in twee exemplaren. In andere literatuur is zelfs sprake van vijf exemplaren, een ongefundeerd aantal dat in veel publicaties terugkeert.[6] Geïntrigeerd door deze tegenstrijdige uitspraken gingen Creman en Driessen op onderzoek uit. Uiteindelijk konden zij vier exemplaren van de stoel traceren: naast het exemplaar van de TU Delft, de stoel van genoemde privéverzamelaar en een exemplaar in de collectie van het Stedelijk Museum te Amsterdam bevindt zich een vierde stoel in de collectie van een Duits museum (afb.). De vier stoelen werden vervolgens aan een grondige analyse onderworpen, met een verrassende uitkomst. Het bleek dat de stoel in het bezit van het Stedelijk Museum als enige vóór 1950 kon worden gedateerd; de overige drie exemplaren bleken omstreeks 1960 door Gerrits zoon Egbert (1915-1981) in diens fabriek te Epe te zijn gemaakt, onder het toeziend oog van zijn vader en zijn broer Wim.[7] Dit werd bevestigd door Gerrit Oorthuys, die destijds als docent aan de universiteit verbonden was en zich actief inzette voor de stoelencollectie. In een briefkaart van 30 juni 1960 schreef Rietveld aan Oorthuys dat de stoelen ‘bijna klaar’ zijn. Alle te leveren stoelen tekende Rietveld er schetsmatig bij; naast de Aluminiumstoel staat geschreven ‘is ook gemaakt, maar heb ik nog niet’.[8] Toen duidelijk was drie van de vier stoelen van omstreeks 1960 dateerden, kon het Stedelijk Museum vol trots wereldkundig maken dat de Aluminiumstoel in de collectie het vroegst bekende exemplaar is. [9]

Geen vliegtuig, wel onverwachte wendingen

Ook het verhaal dat het materiaal voor de stoel afkomstig was van een neergestorte geallieerde bommenwerper hield niet lang stand. Literatuuronderzoek bracht aan het licht dat Wim Rietveld die mogelijkheid al geruime tijd geleden naar het rijk der fabelen had verwezen. Een technische analyse van het materiaal (Röntgenonderzoek) gaf vervolgens definitief uitsluitsel dat het gebruikte aluminium onmogelijk van een vliegtuig afkomstig kon zijn. Juist toen Creman en Driessen het onderzoek wilden gaan afronden, kregen ze in 2010 een bericht van een Engelse particulier die in het bezit was van twee tot dusver volkomen onbekende aluminiumstoelen. Het model van deze stoelen was duidelijk afgeleid van Rietvelds ontwerp, maar week op veel punten ook daarvan af (afb.). Tot op heden zijn de precieze herkomst en datering van dit paar stoelen, waarvan een exemplaar werd aangekocht door het Centraal Museum en het andere door een Nederlandse designhandelaar, in nevelen gehuld. De Aluminiumstoel uit het bezit van de particuliere verzamelaar, die de aanzet gaf tot dit onderzoek, is in juni 2012 geveild bij Sotheby’s in New York, waar hij werd gekocht door een Duitse kunsthandelaar. Sindsdien zijn geen verdere exemplaren van de stoel opgedoken.

Fig. 1. Ontwerp Gerrit Rietveld, uitvoering Wim Rietveld, 'Aluminiumstoel', 1942-1943, Stedelijk Museum Amsterdam, KNA 1264, c/o Pictoright Amsterdam/Stedelijk Museum Amsterdam  Foto: Erik & Petra Hesmerg, Stedelijk Museum Amsterdam.
Fig. 1. Ontwerp Gerrit Rietveld, uitvoering Wim Rietveld, 'Aluminiumstoel', 1942-1943, Stedelijk Museum Amsterdam, KNA 1264, c/o Pictoright Amsterdam/Stedelijk Museum Amsterdam Foto: Erik & Petra Hesmerg, Stedelijk Museum Amsterdam.

De vier stoelen op een rij (fig. 2):

  1. Privéverzameling Nederland (na juni 2012 onbekend, verm. Duitsland)
  2. Stedelijk Museum Amsterdam (SMA)
  3. Technische Universiteit Delft (TU)
  4. Vitra Design Museum in Weil am Rhein (D).

De stoelen die later opdoken (figs 3, 4):
5. en 6. Centraal Museum en Galerie Van den Bruinhorst

Fig. 2. Foto’s: Jurjen Creman.
Fig. 2. Foto’s: Jurjen Creman.
  • Fig. 3. Gerrit Rietveld, 'Aluminium stoel', 1950-1960, aluminium, Collectie Centraal Museum, Utrecht/ aankoop 2012 © Centraal Museum Utrecht/Adriaan van Dam
    Fig. 3. Gerrit Rietveld, 'Aluminium stoel', 1950-1960, aluminium, Collectie Centraal Museum, Utrecht/ aankoop 2012 © Centraal Museum Utrecht/Adriaan van Dam
  • Fig. 4A. De ‘vijfde’ aluminiumstoel in het Centraal Museum. Foto: Jurjen Creman
    Fig. 4A. De ‘vijfde’ aluminiumstoel in het Centraal Museum. Foto: Jurjen Creman
  • Fig. 4B. De ‘zesde’ aluminiumstoel in Galerie Van den Bruinhorst. Foto: Jurjen Creman
    Fig. 4B. De ‘zesde’ aluminiumstoel in Galerie Van den Bruinhorst. Foto: Jurjen Creman

II. De stoel uit één stuk: Rietvelds zoektocht

De Aluminiumstoel speelt in Rietvelds oeuvre een cruciale rol, als een toonbeeld van diens niet aflatende experimenteerdrift met nieuwe vormen, materialen en technieken. Vooral het ideaal van de machinaal te vervaardigen stoel-uit-één-stuk liet Rietveld niet los; het was de Heilige Graal waar hij jarenlang naar zocht. Rietvelds zelfstandige carrière begon in 1917 toen hij zijn eigen meubelwerkplaats opzette. Naast de dagelijkse opdrachten die brood op de plank moesten brengen, liet hij geen kans voorbijgaan om te experimenteren met nieuwe vormen. Zo ontstonden al gauw enkele oerversies van de lattenstoel die later wereldberoemd zou worden als de Rood-blauwe stoel (fig. 5). Deze en andere vroege experimenten waren nog letterlijke vertalingen van bestaande meubels; de lattenstoel is in essentie het skelet van een traditionele fauteuil. In 1923 maakte Rietveld een beslissende stap met een ontwerp dat als de Berlijnse stoel de geschiedenis in zou gaan: een asymmetrische, vrije compositie van lijnen en vlakken (fig. 6).

Fig. 5. Gerrit Rietveld, 'Rood-blauwe stoel', ontwerp 1919-1923, uitvoering ca. 1950 door G.A. van de Groenekan, Stedelijk Museum Amsterdam, KNA 1279, c/o Pictoright Amsterdam/Stedelijk Museum Amsterdam
Fig. 5. Gerrit Rietveld, 'Rood-blauwe stoel', ontwerp 1919-1923, uitvoering ca. 1950 door G.A. van de Groenekan, Stedelijk Museum Amsterdam, KNA 1279, c/o Pictoright Amsterdam/Stedelijk Museum Amsterdam
Fig. 6. Gerrit Rietveld, 'Berlijnse stoel', Stedelijk Museum Amsterdam, KNA 1271, c/o Pictoright Amsterdam/Stedelijk Museum Amsterdam
Fig. 6. Gerrit Rietveld, 'Berlijnse stoel', Stedelijk Museum Amsterdam, KNA 1271, c/o Pictoright Amsterdam/Stedelijk Museum Amsterdam

Het ideaal van de machine

Deze vernieuwing van vorm betekende een bevrijding uit het stramien van de traditionele meubelmaker. Het is aannemelijk dat het voor Rietveld de weg opende naar verdere experimenten met ongebruikelijke (of zelfs nieuwe) materialen en productiemethoden. Eén van zijn belangrijkste drijfveren was het idee een stoel te maken die geheel uit machinaal gemaakte onderdelen bestond. Niet het gebruik van de machine was daarbij nieuw, maar de manier waarop deze werd ingezet. In de traditionele schrijnwerkerij van Rietvelds vader waren machines een hulpmiddel om onderdelen voor te bewerken, waarna ze met de hand werden afgewerkt. De inbreng van de machine mocht pertinent niet zichtbaar zijn. Gerrit Rietveld echter wilde de machine een prominente rol geven in het ontwerpproces; bij voorkeur ontwikkelde hij een stoel die uit één stuk door een machine gemaakt kon worden. In het verlengde hiervan werkte Rietveld nog aan een ander idee: een meubel uit voorbewerkte onderdelen dat door de consument zelf kon worden geassembleerd. Met dit idee loopt hij ver vooruit op zijn tijd. Hij bedenkt eigenlijk het Ikea-meubel avant la lettre.[10]

Meer dan hout

In zijn zoektocht naar het ideale meubel experimenteerde Rietveld met industriële materialen als triplex, multiplex, staal en aluminium. In de traditionele meubelmakerij werden deze materialen vrijwel uitsluitend als constructieve ondersteuning gebruikt, op plekken die aan het oog waren onttrokken. Verlijmde plaatmaterialen als triplex en multiplex werden weggewerkt onder fineer van fijnere houtsoorten. Dit plaatmateriaal had een praktische functie, omdat het minder ‘werkt’ dan panelen van massief hout en dus niet splijt. Ook leent het materiaal zich goed voor gebogen vormen. Voor zichtbaar gebruik werd het echter te inferieur geacht. Rietveld had hier geen moeite mee en gebruikte triplex onder andere voor zittingen van diverse stoelen. Voor dezelfde doeleinden gebruikte hij daarnaast fiber, een geperst vezelmateriaal.

II.1 1926 - 1929: nieuwe materialen

Het succes van de eerste stalen buismeubelen naar het ontwerp van Marcel Breuer in 1925-1926, stimuleerde diverse Nederlandse architecten en vormgevers om ook met dit materiaal te experimenteren. Tot die tijd had Rietveld vrijwel alleen met hout als materiaal gewerkt. Zijn eerste poging een metalen stoel te ontwikkelen, was vermoedelijk de armstoel die hij in 1927 ontwierp voor de arts A.M. Hartog te Maarssen. Rietveld maakte van stalen gaspijpen en T-verbindingsstukken een stoel die wat betreft vorm en constructie nog sterk leunde op zijn houten voorgangers (Centraal Museum Utrecht, inv. nr. 28595).

De doorgaande lijn

In 1927 maakte Rietveld zich los van deze traditie met de Beugelstoel, die zijn naam dankt aan de twee van stalen buis gebogen vrijstaande frames waarop een zitting uit één gebogen plaat werd vastgeschroefd, zodat het geheel stevigheid kreeg. Anders dan in zijn eerste poging met stalenbuis maakte Rietveld in dit ontwerp gebruik van de buigzaamheid van staal om tot een vloeiende vorm te komen.[11] Wat de stoel bijzonder maakt, is het feit dat ook de zitting en rug uit een ononderbroken lijn bestaan, omdat ze uit één plaat zijn gevormd. Rietveld gebruikte hiervoor Vulkanfiber, een plaatmateriaal dat zich laat vormen nadat het eerst in water geweekt is en dat na droging zijn nieuwe vorm behoudt. Deze vroege soort kunststof was tot dan toe vooral gebruikt voor de productie van goedkope imitatieleren koffers.[12]

II.2 De Birza-stoel en de Beugelstoel 

Rietveld verwerkte fiberplaat ook in de Birza-stoel (1927), genoemd naar de latere eigenaren (fig. 7). Deze armstoel was gevormd uit één ingenieus ingesneden fiberplaat die, na in water te zijn geweekt, werd gevouwen en waarschijnlijk met behulp van mallen werd geperst. Eenmaal gedroogd, werden de onderdelen met bouten en moeren aan elkaar vastgezet. Over het resultaat was Rietveld zelf niet helemaal tevreden, zoals hij in 1927 aan zijn collega-architect J.J.P. Oud schreef: ‘Ik ben bezig met een stoel gemaakt van fiber (...), niet erg mooi, maar er is tenminste iets bereikt.’[13] Het zou dan ook bij een enkel exemplaar blijven.

Fig. 7. Gerrit Rietveld, 'Birza-stoel', 1927, Stedelijk Museum Amsterdam, KNA 6712, c/o Pictoright Amsterdam/Stedelijk Museum Amsterdam
Fig. 7. Gerrit Rietveld, 'Birza-stoel', 1927, Stedelijk Museum Amsterdam, KNA 6712, c/o Pictoright Amsterdam/Stedelijk Museum Amsterdam

Internationale doorbraak

De Beugelstoel (fig. 8) kreeg wel een vervolg. Een eerste versie van deze stoel, met beugels van massief stafijzer en een zitting/rugleuning van fiber, werd door Rietveld samen met de Birza-stoel in februari 1928 gepresenteerd op de tentoonstelling Architectuur, Schilderkunst en Beeldhouwkunst in het Stedelijk Museum Amsterdam (nu collectie Centraal Museum Utrecht, inv nr. 12579). Kunstcriticus Otto van Tussenbroek schreef een lovende recensie over beide stoelen: ‘Een geraamte van metaal, met daaroverheen gevouwen een vlakke plaat fibre, het kan niet simpeler!’[14] De Beugelstoel gooide later dat jaar ook hoge ogen in Stuttgart waar het in de tentoonstelling Der Stuhl werd gepresenteerd. Uit de besprekingen van Rietvelds fiberstoelen in de internationale pers is op te maken dat hij als eerste met een rug en zitting uit één stuk, een zitschaal als het ware, experimenteerde.[15] Dergelijke stoelen werden pas na de Tweede Wereldoorlog gangbaar. De Beugelstoel werd in 1931 door de firma Metz & Co in productie genomen, in een variant met een frame van stalenbuis en een triplex zitting.[16]

Fig. 8. Gerrit Rietveld, 'Beugelstoel 1', 1927-1929, Stedelijk Museum Amsterdam, KNA 1274, c/o Pictoright Amsterdam/Stedelijk Museum Amsterdam
Fig. 8. Gerrit Rietveld, 'Beugelstoel 1', 1927-1929, Stedelijk Museum Amsterdam, KNA 1274, c/o Pictoright Amsterdam/Stedelijk Museum Amsterdam

Blijven zoeken

Net als Vulkanfiber was triplex een relatief nieuw materiaal. Rietveld ging triplex al vanaf de eerste helft van de jaren twintig onverbloemd toepassen in zijn stoelen en andere meubels. Typerend voor Rietvelds experimenteerdrift is het feit dat hij al gauw de grenzen van dit materiaal ging opzoeken. Een voorbeeld hiervan is de leunstoel Eerste Model, waarvan aangenomen wordt dat hij rond 1927 is ontstaan (fig. 9).[17] De uit triplex segmenten opgebouwde stoel is echter geen stoel-uit-één-stuk als de Birza-stoel, eerder een variant van de Beugelstoel. Meer verwant aan de Birza-stoel is een ontwerp dat alleen bekend is van een schaalmodel dat in het VANK jaarboek van 1929 werd afgebeeld. Het bijschrift bij de foto van het uit papier gevouwen modelletje geeft aan dat het een ‘triplex-stoel uit één stuk’ zou moeten worden. Deze stoel is voor zover bekend nooit uitgevoerd.[18] In het bijschrift werd overigens verzuimd te melden dat het hier een papieren maquette betrof. De Birza-stoel staat beschreven als zijnde ‘machinaal vervaardigd’, maar dat is ofwel een aanname van de redactie ofwel wishful thinking van de ontwerper.

Fig. 9. Gerrit Rietveld, 'Eerste Model', Stedelijk Museum Amsterdam, KNA 1265, c/o Pictoright Amsterdam/Stedelijk Museum Amsterdam
Fig. 9. Gerrit Rietveld, 'Eerste Model', Stedelijk Museum Amsterdam, KNA 1265, c/o Pictoright Amsterdam/Stedelijk Museum Amsterdam

II.3 De Zigzagstoel

Ook in de jaren dertig liet de stoel uit één stuk Rietveld niet los: ‘Hoe zou het komen dat een eenvoudige constructie als de stoel nog steeds niet zo afdoende werd opgelost, als bijvoorbeeld een rijwiel of nog eenvoudiger: een lepel?’ schreef hij in 1930.[19] Zijn zoektocht leidde hem vervolgens naar de Zigzagstoel (fig. 10). Deze stoel had als voordeel boven de tot dusver gemaakte modellen dat niet alleen de zitting en de rugleuning, maar ook de poten konden opgaan in één vloeiende vorm. Vaak worden de vele (ongedateerde) schetsen van stoelen met gebogen in plaats van hoekige vormen na de zigzag stoel met de Z-vorm gedateerd, maar het is ook mogelijk dat ze eraan voorafgingen. Omdat Rietveld rond 1930 volop bezig was met fiber, triplex en metaal lijkt dit voor de hand te liggen. Tussen zijn schetsen voor een eetkamerstoel voor Weve (ca. 1934), staat een in een vloeiende S-vorm gebogen stoel die uit een stuk plaatstaal gemaakt lijkt te zijn, maar of deze stoel ook is uitgevoerd, is niet bekend.[20] Een ander experiment met de Z-vorm is een stoel die gevormd is door een smalle, rechte plaat fiber drie keer te knikken en de omgevouwen zijden aan twee Z-vormige stalen profielen vast te schroeven. Dit leverde een zwakke constructie op. Een variant hierop met losse plaatjes multiplex in plaats van fiber voldeed evenmin. Deze twee experimentele zigzags zijn in de collectie van het Stedelijk Museum opgenomen als ‘prototypen’, en het lijkt erop dat Rietveld het bij deze twee proefstukken heeft gelaten.[21] De eerste stoel met een Z-vorm waarmee Rietveld naar buiten trad, is een variant in gebogen stalenbuis, die in 1933 door Metz & Co werd gepresenteerd en opgenomen in de brochure van stalen meubels. Maar ook deze constructie bleek ondeugdelijk, slechts een set van vier stoelen is bekend (fig. 11).[22]

Fig. 10. Gerrit Rietveld, 'Zigzagstoel' (prototype, tweede versie), ca. 1932-1933, Stedelijk Museum Amsterdam, KNA 2961, schenking / gift of W. Rietveld, Badhoevedorp (NL), c/o Pictoright Amsterdam/Stedelijk Museum Amsterdam
Fig. 10. Gerrit Rietveld, 'Zigzagstoel' (prototype, tweede versie), ca. 1932-1933, Stedelijk Museum Amsterdam, KNA 2961, schenking / gift of W. Rietveld, Badhoevedorp (NL), c/o Pictoright Amsterdam/Stedelijk Museum Amsterdam
Fig. 11. Twee 'Zigzagstoelen' van Gerrit Rietveld van Metz & Co, 1937. Bron: Timmer 1995, p. 116, fig. 158.
Fig. 11. Twee 'Zigzagstoelen' van Gerrit Rietveld van Metz & Co, 1937. Bron: Timmer 1995, p. 116, fig. 158.

De enige echte zigzag

Terug naar de houten Zigzagstoel; na de zojuist besproken experimenten blijft deze overeind als de variant die gehandhaafd werd, en volgens Jurjen Creman is het aannemelijk dat de ‘oervorm’ voor de zigzag door Rietveld en Van de Groenekan ook vanuit een houten constructie is ontstaan. Hout was immers voor Rietveld/Van de Groenekan het materiaal waarmee ze zelf konden werken en snel een prototype mee in elkaar konden zetten; voor alle andere uitvoeringen (staal, fiber, stalenbuis) waren ze afhankelijk van anderen. Uiteindelijk bleek deze simpele houten schets een prima bestaansrecht te hebben. Hoewel met name in de kunsthandel de nodige houten versies als ‘prototype’ worden aangeprezen, is deze eerste schets nog niet geïdentificeerd en mag worden aangenomen dat deze ook niet bewaard is gebleven.[23] Uiteindelijk ontstond het ‘oertype’ Zigzagstoel zoals we dat kennen uit medio jaren dertig: gemaakt uit vier houten vlakken, door middel van zwaluwstaarten en moeren en bouten verbonden. De eerste exemplaren van dit type moeten door Van de Groenekan zijn gemaakt, aangezien ze voor het eerst opduiken in huizen en interieurs die in de periode 1934-1936 werden opgeleverd (Mees, Hillebrand, Birza en Wilma). Bij Metz & Co maakt de houten zigzagstoel pas in 1937 zijn debuut, in de tentoonstelling Het Nieuwe Wonen (fig. 11).[24]

Rond dezelfde tijd deed Metz & Co een oproep aan ontwerpers om met voorstellen te komen voor meubels van gelamineerd hout, waarvan het resultaat getoond zou worden bij de opening van de door Rietveld verbouwde nieuwe meubeltoonzaal. Dit was voor Rietveld aanleiding nog een ultieme poging te doen om tot een zigzagstoel uit één stuk te komen. Het resultaat was een multiplex variant met een vloeiende S-vorm die in 1938 op de tentoonstelling Het Nieuwe Meubel bij Metz & Co werd gepresenteerd. Ook dit model kwam niet verder dan een handvol exemplaren (fig. 12).[25]

De reguliere houten Zigzagstoel was wel een succes en tussen 1938 en 1940 ontwierp Rietveld diverse varianten, in een volgorde die aangegeven wordt door de Metz-nummers die de verschillende stoelen kregen. Hij tekende fauteuils met armleuningen met zowel een hoge als een luie zit, en varianten met een gatenpatroon in de rugleuning.[26] Deze ‘familie’ van stoelen en een bijbehorende tafel werd in 1940 gepresenteerd bij Metz in Amsterdam, gemaakt door Van de Groenekan.[27] De grotere en lagere stoelen vereisten een stevige constructie, waarvoor een zachte houtsoort als vuren minder geschikt was. Gedurende de jaren veertig experimenteerde Rietveld dan ook met harde (tropische) houtsoorten zoals mahonie, limba, iepen en eiken.

Idealen en compromissen

Ook wat betreft de verbindingen onderzocht hij alternatieven; zo ontstond omstreeks 1950 een aantal Zigzagstoelen met aluminium klinknagels in plaats van messing bouten en moeren.[28] De meest voorkomende en daardoor archetypische Zigzagstoel van de na de Tweede Wereldoorlog is van iepenhout gemaakt, met messing bouten en moeren.[29] Van dit type maken Metz & Co en Rietvelds vaste meubelmaker Gerard van de Groenekan nog decennialang tientallen, zo niet honderden exemplaren. Naast de Kratstoel is het waarschijnlijk de meest verkochte stoel van Rietveld. Zijn ideaal van de geheel machinaal gemaakte stoel, laat staan de stoel-uit-één-stuk, werd er echter niet mee verwezenlijkt.

Fig. 12. Gerrit Rietveld, 'S-stoel', gepresenteerd in 1938 op de tentoonstelling Het Nieuwe Meubel bij Metz & Co. Bron: Zijl 2010, p. 133.
Fig. 12. Gerrit Rietveld, 'S-stoel', gepresenteerd in 1938 op de tentoonstelling Het Nieuwe Meubel bij Metz & Co. Bron: Zijl 2010, p. 133.

II.4 De Aluminiumstoel

De belangrijkste poging van Rietveld om een stoel-uit-één-stuk te realiseren, dateert van omstreeks 1942. Gedurende de oorlog had Rietveld noodgedwongen weinig werk om handen, wat hem de gelegenheid bood zich weer aan meubelontwerpen te wijden. In 1942 tekende hij meerdere houten stoelen voor de firma Metz & Co, waaronder een houten variant van de Beugelstoel.[30] Ook greep hij terug op de Birza-stoel die hij meer dan vijftien jaar eerder ontworpen had, met een armstoel die uit één stuk plaatmateriaal kon worden gevouwen. Net als bij de Birza-stoel had Rietveld voor dit ontwerp fiber in gedachten, maar het prototype werd uiteindelijk gemaakt uit een plaat aluminium. Misschien koos Rietveld bewust voor aluminium vanwege de handzaamheid van dit materiaal, of had hij het toevallig voorhanden.[31] Het kan ook de keuze van Wim Rietveld zijn geweest. Het idee was vergelijkbaar met die van de Birza-stoel en het papieren model voor een triplex stoel uit hetzelfde jaar. De voorpoten vormden nu een integraal onderdeel van het ontwerp, alleen de conische achterpoten en de steuntjes tussen zitting en voorpoot moesten afzonderlijk gemaakt en bevestigd worden.

Handgemaakt industrieel

Rietveld maakte het prototype samen met zijn jongste zoon Wim (1924-1985), die zich later herinnerde dat hij en zijn vader de stoel in huize Rietveld op de rand van de eettafel in zijn vorm bogen en klopten. De bovenrand van de plaat werd omgeslagen om het materiaal stevigheid te geven, waartoe ook de flensranden rond de gaten in het aluminium dienden. Ook de klinknagels werden met de hand in het metaal geslagen. Net als de meeste andere stoelen van Rietveld werd deze futuristisch ogende stoel dus grotendeels met de hand gemaakt. [32]

De beeldende stoel

Het gatenpatroon in de stoel was niet alleen functioneel, het had ook een sterk decoratief effect. Rietveld paste dit gegeven al eerder toe in varianten van zijn houten Zigzagstoel (o.a. de Moolenbeek-stoel). De gaten geven de stoel een meer transparant karakter, en maken hem ook letterlijk lichter. Het is echter de vraag of de uitvoering in fiber die Rietveld voor ogen had ook dit gatenpatroon zou hebben gehad; op diverse ontwerptekeningen is de stoel zonder gaten afgebeeld. Ook is er een foto bekend van een maquette van de stoel in een doorzichtig materiaal (vermoedelijk plexiglas) waarin de gaten ontbreken.[33] Rietveld schreef zelf dat verschillende ‘werkwijzen’ (waarmee hij waarschijnlijk materialen en technieken bedoelt) voor de productie denkbaar waren, waarbij hij extra nadruk legde op het ‘beeldend vermogen’ van de stoel.[34] Dit beeldend vermogen moeten we niet simpelweg interpreteren als decoratief effect, want voor Rietveld kwam schoonheid grotendeels voort uit doelmatigheid. Oftewel: het al dan niet toepassen van het gatenpatroon zou hij altijd laten afhangen van de toegepaste materialen en technieken. Dat neemt niet weg dat het gatenpatroon ook onder tijdgenoten van Rietveld een geliefd motief was. In hoofdstuk III gaan we hier nader op in.

Toekomstmuziek

De Aluminiumstoel werd voor het eerst in het openbaar getoond in 1946, op een tentoonstelling van de Gebonden Kunsten Federatie in het Stedelijk Museum. De criticus M.G. Schenk schreef: ‘Rietveld schijnt bezeten te zijn door de obsessie van de noodzaak in zeer korten tijd zeer veel meubels te moeten vervaardigen. (…) Het aluminium model dat hij maakte, draagt nog alle kenteekenen van het experiment; slechts een zonderling zal deze fauteuil in zijn zitkamer neerzetten. Dit deert niet: de idee heeft vorm gekregen, nu zal de ideale vorm er komen.’[35] Het mocht echter niet zo zijn; voor Rietveld bleef de industrieel vervaardigde stoel-uit-één-stuk toekomstmuziek. In 1963, een jaar voor zijn dood, zei hij: ‘we staan nog maar aan het begin van de realisatie en acceptatie van het puur industriële product. In de toekomst zie ik een stuk materiaal (…) de machine uitkomen als een gemonteerde stoel in tien minuten (…).’ Op het moment dat Rietveld deze profetische woorden sprak, was de Deense ontwerper Verner Panton volop bezig met de ontwikkeling van de kunststof stoel die al gauw de bekendste uit één vorm èn één materiaal geperste stoel zou worden.[36]

II.5 De reprise

Tegen 1960 was Rietvelds naam als architect en ontwerper definitief gevestigd en begonnen musea en instellingen aan een inhaalslag om zijn meubelontwerpen te verwerven. De Technische Universiteit Delft (toen: Technische Hogeschool Delft), die Rietveld kort voor zijn dood in 1964 een eredoctoraat zou toekennen, benaderde de architect rond 1960 met de wens een representatief overzicht van zijn stoelen samen te stellen voor hun referentiecollectie. Aangezien het enige prototype van de Aluminiumstoel zich in de collectie van het Stedelijk Museum bevond, besloot Rietveld van deze stoel een nieuw exemplaar te maken. Dit gebeurde in samenwerking met zijn zoons Wim en Egbert in de instrumentfabriek van laatstgenoemde in Epe. Waarschijnlijk zijn bij die gelegenheid nog twee extra exemplaren gemaakt, aangezien van dit latere type drie exemplaren bekend zijn.[37] Deze drie stoelen zijn, net als het prototype, grotendeels met de hand gemaakt. Na de voltooiing ging een van de stoelen naar de TU, waar deze zich nu nog in de collectie bevindt. Een van de stoelen ging naar Rietvelds eigen kantoor op de Oude Gracht (Jan van Beest wist zich te herinneren dat tijdens de pauzes niemand graag op deze stoel zat, omdat deze altijd koud aanvoelde. Hij wist zich zelfs al een raparatie aan een van de poten te herinneren. Dat moet de stoel van de particuliere verzamelaar zijn geweest, want die heeft zowel aan de linker als aan de rechter poot een reparatie. Die van het Vitra Design Museum heeft dat niet). De twee overgebleven stoelen kwamen uiteindelijk in het bezit van Jan Rietveld (1919-1986), de broer van Wim en Egbert, die de nodige meubels van zijn vader verzamelde. Bij zijn dood in 1986 liet Jan de Aluminiumstoelen na aan zijn nicht Paula van Rijn-Rietveld, die beide stoelen een jaar later verkocht.

III. Verwante vormen en idealen

De benadering van de stoel als machinaal gemaakte ‘zitmachine’ is een verschijnsel dat al ruim voor de twintigste eeuw de kop opstak, als onderdeel van het streven naar goedkope, praktische en seriematig te maken meubels. Het motief achter dit streven kon simpelweg winstbejag zijn; kijk naar de firma Thonet die in de tweede helft van de negentiende eeuw een stormachtige groei doormaakte met meubels uit gestoomd en gebogen beukenhout. Anderen zagen machinale productie als middel voor een meer idealistisch doel: het bereikbaar maken van goede meubels voor alle klassen en inkomens. Ook de toenemende aandacht voor vormgeving in de industrie kreeg zo’n tweeledig karakter. Het praktische uitgangspunt dat eenvoudige vormen zich het beste leenden voor machinale productie werd door sommigen verbonden met een geloof in de heilzame werking van ‘goede’ vormgeving; meubels en gebruiksvoorwerpen die sober en ‘eerlijk’ van materiaal, makelij en vorm waren, konden een verheffende werking hebben op de geest van de gebruiker.

Volksopvoeding

Met die gebruiker bedoelde men vooral de arbeidersklasse, die zich in de ogen van kunstcritici en volksopvoeders te makkelijk liet verleiden door rijk versierde maar slecht gemaakte meubels en ander huisraad. Een goedbedoeld maar bevoogdend idealisme, dat in de praktijk vooral intelligentsia uit de midden- en hogere klassen aansprak maar weinig weerklank vond bij de beoogde doelgroep. Vanuit het idee van ‘goed voorbeeld doet goed volgen’ hield men dit emancipatie-ideaal echter decennialang stug vol. In 1925 schreef Arnold Jansen in diens boekje Het Industrieel vervaardigde meubel over het dilemma van het ontwerpen van goede meubels voor de ‘volksklasse’: ‘Is nu het volksmeubel de arme nazaat van welgestelde voorouders, het kan evengoed zijn de waardige stamhouder, in wien de goede eigenschappen van zijn voorgeslacht vereenigd zijn’.[38] Met die ‘arme nazaat’ doelde Jansen op de meubels in historiserende stijl, die vaak overdadig waren versierd met ornamenten uit verschillende stijlperioden uit een roemrijk verleden, die door fabrikanten lukraak door elkaar werden gehusseld. Jansen zag voor de ontwerper de schone taak weggelegd om het goede te behouden, het overbodige te verwijderen en het resultaat een eigentijdse vorm te geven. Dat ideaal leefde al decennia eerder bij talloze vernieuwers van de 20e eeuwse vormgeving in Europa en de Verenigde Staten.[39]

De behoeften van de tijd

Wat deze architecten en vormgevers gemeen hadden, is het zoeken naar een nieuwe vorm voor nieuwe ideeën over ontwerp, functie, materiaal en techniek. Als je ontwerpt voor een nieuwe tijd en een nieuwe mens, moet je ontwerp die nieuwigheid uitstralen – of misschien zelfs afdwingen. Rietveld formuleerde dit als volgt: ‘Elke ware schepping (…) verandert het inzicht, de eischen en de behoeften van den tijd en komt in botsing met nog heerschende eischen en behoeften uit vorige perioden. Een schepping moet dus de plaats veroveren in plaats van te beantwoorden aan de geldende eischen en de noodzakelijkheid.’[40] Zo bezien, is het onvermijdelijk dat je tot nieuwe vormen, materialen en constructiewijzen komt die nog niet op elkaar zijn afgestemd. Traditionele gereedschappen en werkwijzen schieten dan te kort en moeten al doende uitgevonden worden. Met experimentele bouwsels tot gevolg die moeizaam tot stand zijn gekomen en nog ver afstaan van het eenvoudig, goedkoop en machinaal te maken doel. Dit sluit aan bij de in het vorige hoofdstuk geciteerde opmerking van Rietveld over diens Aluminiumstoel, waarin hij in het midden laat met welke werkwijze en materiaal zijn ontwerp gerealiseerd moet worden. Het gaat erom de ideale mix van functie, constructie en werkwijze te bereiken. En die zocht Rietveld in het idee van het vormen van een stoel uit een plooibaar materiaal. Wat dat materiaal was, deed er minder toe. Als het maar leidde tot een goede, goedkope en eenvoudig, machinaal te produceren stoel.

Voorgangers

Het idee van de stoel uit een stuk was beslist niet nieuw: al in de tweede helft van de negentiende eeuw experimenteerden ontwerpers en fabrikanten met stoelen van platen multiplex, die het model een zo vloeiend mogelijke vorm moesten geven.[41] In de tweede helft van de jaren twintig waren het vooral architecten die zich op dit type stoel stortten.[42] Het model van de Aluminiumstoel is evenmin opzienbarend; het is in essentie terug te voeren op de traditionele barrel chair, verwijzend naar een houten ton of kuip; een type stoel waarvan de rugleuning en armleggers uit één (gestoffeerd) stuk gevormd zijn en min of meer op dezelfde hoogte liggen. Ook de hoek van de zitting van de Aluminiumstoel is van een klassiek type, namelijk dat van de fauteuil, en dat maakt de zitpositie vrijwel gelijk aan die van Rietvelds Rood-blauwe stoel.[43] Het karakteristieke gatenpatroon werd zoals vermeld door Rietveld al in eerdere ontwerpen toegepast en hier in de eerste plaats uit constructief oogpunt aangebracht. Wel nieuw was het gebruik van aluminium; niet eerder maakte Rietveld een meubel dat geheel uit dit plaatmateriaal bestond. Anderen gingen hem hierin voor; in de Verenigde Staten maar ook in Europa werd al geruimte tijd geëxperimenteerd met stoelen in aluminium.[4] Als lid van de CIAM, een internationaal verbond van architecten, kan dit Rietveld moeilijk ontgaan zijn. Met name de Landi-stoel, een ontwerp uit 1938 van de Zwitserse architect Hans Coray, vertoont frappante overeenkomsten met zijn Aluminiumstoel in de toepassing van een zitschaal van geperforeerd aluminium (fig. 13).[45]

Fig. 13. Hans Coray, 'Landi-stoel', KNA 5289. Bron: Delfini 2004, p. 121
Fig. 13. Hans Coray, 'Landi-stoel', KNA 5289. Bron: Delfini 2004, p. 121

Unieke poten

Wat Rietvelds ontwerp vooral uniek maakt ten opzichte van verwante stoelen van voorgangers en tijdgenoten, is de oplossing van de poten: de voorpoten die gevormd worden door de onderste hoek van de tot halverwege de armleggers omhoog gevouwen zitting en de ‘frietzak’ achterpoten die gevormd zijn uit afzonderlijk aan de zitting geklonken, conisch gevouwen stroken aluminiumplaat. Een ingenieuze vondst, maar minder logisch en elegant dan de oplossing die Gerald Summers omstreeks 1933 vond met zijn Plywood armchair (fig. 14). Deze stoel onthult in één oogopslag zijn grondvorm: een enkele, rechthoekige plaat multiplex met insneden waaruit op vernuftige wijze de achterpoten en armleggers zijn gevormd.

Fig. 14. Gerald Summers, 'Plywood armchair', 1933-1934. Bron: Vegesack 1996, p.110, cat.nr. 42
Fig. 14. Gerald Summers, 'Plywood armchair', 1933-1934. Bron: Vegesack 1996, p.110, cat.nr. 42

III.1 Het cirkelmotief in architectuur en vormgeving 

Het cirkelmotief als decoratief element won aan populariteit in de jaren dertig van de vorige eeuw. In de architectuur werden vaker cirkelvormige erkers en ronde ramen toegepast, als een soort ‘verzachting’ van de rechte lijnen van het functionalisme (fig. 15). Mogelijk waren deze motieven ontleend aan de scheepsbouw, die voor avantgardistische architecten als Le Corbusier al langer een inspiratiebron was voor het vraagstuk van een efficiënte toepassing van ruimte. Met name luxe passagiersschepen vormden een voor ontwerpers fascinerende symbiose van techniek en vormgeving. Er is niet veel fantasie nodig om in de ronde ramen en stalen balkonhekken, die in de architectuur werden geintroduceerd, een verwijzing te zien naar patrijspoorten en scheepsrelingen. Ook in het interieur doken steeds vaker cirkels en curves op, naast repeterende gatenpatronen. Die laatste leken vooral te zijn ontleend aan de vliegtuigindustrie, waar gatenpatronen (met flensranden) veelvuldig werden toegepast om stijfheid aan plaatmateriaal te geven en om gewicht te reduceren. Niet alleen technische ingenieurs, maar ook ontwerpers uit andere vakgebieden zagen in dit soort gatenpatronen een onweerstaanbare combinatie van een praktische toepassing met een decoratief effect.

Fig. 15. Limperg interieur, theaterdecor, ontwerp op papier, 1936. Bron: Koch, 'Tegendraads Modern', 2014, p. 23, fig. 1.3
Fig. 15. Limperg interieur, theaterdecor, ontwerp op papier, 1936. Bron: Koch, 'Tegendraads Modern', 2014, p. 23, fig. 1.3

De sierlijke kronkel van Rietveld

In het werk van Rietveld zie je deze organische invloed al vroeg binnensluipen, bijvoorbeeld in de verbouwing voor de familie Brom uit 1932, met een S-motief in de badkamervloer. In de jaren daarna kwam de curve regelmatig terug in Rietvelds architectuurontwerpen: de dakkoepel van Metz & Co (inclusief stalen reling) en de woningen voor Buys, Szekely, Mees en Van de Reiss. Al gauw zien we de sierlijke kronkel ook in Rietvelds ontwerpen in gelamineerd hout voor Metz & Co, zoals de S-stoel, een rond tafeltje en nog een aantal meubels.[46] Rietveld was hierin zeker niet uniek; gematigd-functionalistische architecten als Van Ravesteyn, Duintjer en Limperg waren al geruime tijd erg gecharmeerd van de cirkelvorm. Ook buiten Nederland ware in de jaren dertig legio geslaagde voorbeelden van deels praktische, deels decoratieve toepassingen van opengewerkte cirkelmotieven te vinden, onder andere van Jacques Andre (fig. 16), Eileen Gray en Carlo Mollino (fig. 17). In sommige gevallen zelfs in combinatie met het gebruik van aluminium.

Fig. 16. Jacques André, tuinstoel, gelakt staal en acrylglas, 1936-1937. Bron: 'Vegesack, Vitra Masterpieces' 1996, p. 33, cat.nr. 6
Fig. 16. Jacques André, tuinstoel, gelakt staal en acrylglas, 1936-1937. Bron: 'Vegesack, Vitra Masterpieces' 1996, p. 33, cat.nr. 6
Fig. 17. Carlo Mollino interior, 1941, aluminium i.c.m. palissanderhout. Bron: Brino 1985, p. 85.
Fig. 17. Carlo Mollino interior, 1941, aluminium i.c.m. palissanderhout. Bron: Brino 1985, p. 85.

Barrel chair of bomber chair

Rond 1940 ontwierp Rietveld enkele Zigzagstoelen met een gatenpatroon in de rugleuning; eerder een decoratieve dan constructieve ingreep. Sommige stoelen kregen uiteindelijk een raster van drie keer drie decoratieve gaten. Bij een stoel uit massief hout zorgen de gaten voor een reductie in gewicht en voor meer ruimte en luchtigheid in het ontwerp. Bij de Aluminiumstoel gebruikt Rietveld min of meer hetzelfde raster aan gaten, alleen dit keer niet zozeer om het gewicht te beperken, maar om de aluminiumplaat te verstevigen. In dit geval is het decoratieve bij-effect van de gaten mooi meegenomen. De stoel heeft vanwege zijn vorm en materiaal een technische uitstraling, die doet denken aan pilotenstoelen uit de cockpit van historische vliegtuigen. De ‘bomber chair’ is met name in de Verenigde Staten een gangbare naam voor een aluminium kuipstoeltje met een gatenpatroon, geïnspireerd op de pilotenstoelen in historische bommenwerpers en jachtvliegtuigen (figs. 18, 19). Het is interessant om na te gaan of en waar Rietveld dergelijke pilotenstoelen gezien kan hebben. In literatuur, of toch in een neergestort vliegtuig (zie de ‘legende’ over de herkomst van het voor de Aluminiumstoel gebruikte materiaal).

Fig. 18. Fokker, ca. 1920 (?), multiplex, tijdens de tentoonstelling '100 Jaar Schiphol', Amsterdam Museum, 2016-2017. Foto: Jurjen Creman
Fig. 18. Fokker, ca. 1920 (?), multiplex, tijdens de tentoonstelling '100 Jaar Schiphol', Amsterdam Museum, 2016-2017. Foto: Jurjen Creman
Fig. 19. Spitfire ‘Battle of Britain’ pilotenstoel, aluminium, moderne reproductive, model ca. 1940. Bron: spitfirespares.co.uk
Fig. 19. Spitfire ‘Battle of Britain’ pilotenstoel, aluminium, moderne reproductive, model ca. 1940. Bron: spitfirespares.co.uk

Hout versus metaal

In 1952 ontwierp Wim Rietveld voor de tentoonstelling ‘Asi es Olanda’ in Mexico een stoel met een zitting en rug van aluminium. Het ontwerp was gebaseerd op de uit stafstaal gemaakte ‘Amersfoortse’ stoel die vader Gerrit kort daarvoor had geïntroduceerd. Wims versie, uitgevoerd door de firma Nemefa uit Bilthoven, had een rugplaat met een geperforeerd gatenpatroon. Dit patroon paste Wim ook toe in een fraaie (maar nooit in productie genomen) radiokast, die eveneens uit 1952 dateert. Kennelijk waren vader en zoon Rietveld beiden gegrepen door dit motief. Ook het materiaal aluminium liet hen niet los. Toen Gerrit in 1957 werd gevraagd een stoel te ontwikkelen voor de Wereldtentoonstelling in Brussel, ging hij opnieuw uit van het materiaal aluminium en deed hij opnieuw een beroep op Wim om hem te assisteren. Het resultaat was de Mondial-stoel, waarvan het prototype een zitschaal had van aluminium (figs. 20, 21). Gerrit Rietveld was, vanuit diens achtergrond als meubelmaker, gewend te denken met het materiaal hout als uitgangspunt. Zijn zoon Wim was opgeleid als instrumentmaker en industrieel ontwerper, en was als zodanig meer vertrouwd met de mogelijkheden van metaal en (in mindere mate) kunststof. Zo bezien was de Aluminiumstoel een mooie symbiose van de kennis en kunde van vader en zoon.

Fig. 20. Gerrit en Wim Rietveld, 'Mondial' stoel (prototype), staal en aluminium, 1957. Bron: Van Zijl 2010, p. 113
Fig. 20. Gerrit en Wim Rietveld, 'Mondial' stoel (prototype), staal en aluminium, 1957. Bron: Van Zijl 2010, p. 113
Fig. 21. Gerrit en Wim Rietveld, geproduceerd door Gispen’s Fabriek voor Metaalbewerking N.V, 'Mondial' (Model 117), ontwerp 1956-1957, KNA 1238, schenking W.H. Gispen, c/o Pictoright Amsterdam/Stedelijk Museum Amsterdam
Fig. 21. Gerrit en Wim Rietveld, geproduceerd door Gispen’s Fabriek voor Metaalbewerking N.V, 'Mondial' (Model 117), ontwerp 1956-1957, KNA 1238, schenking W.H. Gispen, c/o Pictoright Amsterdam/Stedelijk Museum Amsterdam

Bronnen

[1] Uitspraak Van de Groenekan in C. Koole, De Timmerman van Rietveld, Vrij Nederland 14 juni 1986, p. 17.

[2] Vöge 1986, Stoelen, p. 25.

[3] https://www.trouw.nl/nieuws/stoel-uit-de-wrakstukken-van-een-vliegtuig~b78d63cd/

[4] Briefje Rietveld in coll. SMA, zie p. 42 van dit artikel.

[5] Hinte, E. van, 1996, monografie Wim Rietveld, p. 25.

[6] KVZ 1992, p. 209: volgens mededeling Van de Groenekan werden in 1942 twee exemplaren gemaakt: een door hemzelf en een door Wim Rietveld. Vöge 1993, p. 188: Rietveld en zijn zonen maakten vijf exemplaren van de stoel. Dit getal wordt o.a. overgenomen door Dosi Delfini in diens overzicht van de meubelcollectie van SMA uit 2004 (p. 317).

[7] Voor de TU Delft was deze uitkomst geen verrassing; daar stond de stoel al decennialang geregistreerd als zijnde ‘geproduceerd door Egbert Rietveld.’ Zie H. de Jong TU Delft 1974, Stoelen, (z.p.), nr. 06-01. Zie ook hieronder op p. 44, interview dhr Witmer, oud-medewerker Egbert Rietveld.

[8] Afgebeeld in Kuper, de stoel van Rietveld, p. 43, afb. 12.

[9] Persbericht Stedelijk Museum, oktober 2010. Overigens beweert Oorthuys dat ook de stoel van het Stedelijk een replica moet zijn, omdat hij zich herinnert dat het origineel door suppoosten onherstelbaar was vernield. Hier is echter geen bewijs voor gevonden en de uiterlijke kenmerken van de stoel, die afwijken van de drie andere stoelen maar overeenkomen met oude foto’s van de stoel uit 1946 en later, geven evenmin veel reden voor twijfel.

[10] Bijvoorbeeld Rietvelds Hopmi-stoel (1932) en de Kratstoel (1934).

[11] Eerst massief rondstaal, daarna holle buis. In de eerste frames wordt de lijn nog onderbroken door de op elkaar geschroefde uiteinden, deze worden al snel aan elkaar gelast.

[12] Vöge 1993, p. 41, noot 63. Zie ook https://en.wikipedia.org/wiki/Vulcanized_fibre Interessant is dat Hans en Bodo Rasch in 1928 in hun boek Der Stuhl ook al vulkanfiber noemen als materiaal voor meubels.

[13] Vöge 1993, p. 38.

[14] KvZ 1992, p. 115.

[15] KvZ 1992, p. 117.

[16] Metz & Co maakte de stoel in diverse varianten, waaronder een hoog eetkamermodel en een lage fauteuil met hoge rugleuning en armleggers. Waarschijnlijk met ontwerpnummers R1-3, al staan ze in de Metz catalogus Stalen Buismeubels (1933-34) als Model A-C vermeld. Vanaf eind jaren twintig profileerde Metz & Co zich als een voorvechter van het functionalisme, onder de bezielende leiding van directeur Joseph de Leeuw. Hij benaderde kunstenaars en ontwerpers als Van der Leck, Oud en Rietveld voor het ontwerpen van meubels en textiel die in de eigen werkplaatsen werden uitgevoerd. Naast werk van de Nederlandse avant-garde bracht Metz & Co ontwerpen van buitenlandse coryfeeën als Aalto, Breuer, Le Corbusier en Mies van der Rohe.

[17] De stoel komt op geen enkele vroege foto voor. Er is wel een oude schets bij het RSA die een vergelijkbare stoel laat zien. De eerste goede werktekening dateert uit de jaren 1950 en is waarschijnlijk gemaakt om een exemplaar voor een tentoonstelling te maken. Dat is mogelijk ook de reden dat het woord ‘Eerste Model’ er op is geschiderd. Dat is niet gebruikelijk om bij een prototype te doen.

[18] VANK 1929. De (platgevouwen) papieren maquette bevindt zich in de collectie van het Stedelijk Museum, zie hoofdstuk V, p. 42[ IdR- N.B. Deze zin hiervoor verwijderen: die maquette in onze coll is m.i. van de Aluminiumstoel , niet van dit model]. In SMA bevindt zich een wat primitief eetkamerstoeltje met een doorlopende plaat triplex gebogen over een stokkenframe: Vöge, nr. 85, VZ 2010, p. 98.

[19] KvZ p. 27, citaat uit artikel ‘De Stoel’ in: De Werkende Vrouw, 1930.

[20] Vöge, nr. 143. Zie ook V nr 144, tekening stoel ‘geperst plaatstaal’ waarvan Van de Groenekan meende dat een prototype gemaakt is. KvZ noemt de met leer beklede zigzagstoel van Weve als voorbeeld van de vele varianten die Rietveld maakte, wat de indruk wekt dat de stoel ook daadwerkelijk gemaakt is. KvZ verwijzen naar De 8& Opbouw, 6 januari 1933, pp. 6-7 voor tekeningen woon/weekendhuisje Rietveld waarin vergelijkbare zigzags in vloeiende vorm zijn getekend. Rietveld stuurde met de tekeningen geen toelichting van materiaal of constructie van het huisje [evenmin van de inrichting], zoals Merkelbach wat spottend opmerkt in zijn bespreking van de tekeningen.

[21] Zie Dosi Delfini et al. 2004, p. 309, nrs. 484 en 485. De stoelen staan beschreven als prototype, resp. 1e versie en 2e versie.

[22] Presentatie meubels tgv ingebruikname dakkoepel, 23 sept. 1933. De familie Mees bezat een set van vier. Timmer 1995, pp. 92-95, fig. 113. De buis-zigzagstoel was een paar maanden later ook te zien in het Stedelijk Museum, op de tentoonstelling Staal en Textiel. De bespreking van I. Fackenberg-Liefrinck in ‘De 8 & Opbouw’ is interessant: ‘Van Rietveld zijn er twee nieuwe stoelvormen, experimenten, zooals hij het zelf noemt. Niet ten onrechte, want deze stoelen zijn volstrekt nog niet geschikt voor gebruik (hoewel een ervan al op de tentoonstelling van Metz & Co, als verkoopobject, stond!). Deze stoelen veeren voorover, waardoor niet alleen het zitten eenigszins onaangenaam is, maar er ook geringe stabiliteit en gevaar van breken bestaat.’ Falckenberg noemt twee nieuwe stoelvormen die ‘voorover veren’; een was bij Metz te zien, dat moet de buisstoel zijn. De ander is interessant; gezien de titel van de tentoonstelling moet dat een stalen stoel zijn geweest. Wellicht een van de prototypen met stalen strips, of het tot dusver onbekende prototype van een uit plaatstaal gemaakte zigzag? De 8&, 03-03-1934, p. 37.

[23] Gerrit Rietveld en Gerard van de Groenekan waren als meubelmakers gewend vanuit hout te denken en daarom ligt het voor de hand dat ze met hout begonnen. Zo bezien zouden de houten versies van de Beugelstoel ook eerder kunnen zijn dan de stalen exemplaren. Aan de hand van gedateerde opdrachten en foto’s is dit echter niet te staven, die lijken zowel wat betreft de houten zigzag als de houten beugel juist naar een later stadium te wijzen. Wellicht was dit voor Vöge de reden om de proefmodellen in het Stedelijk aan te wijzen als de eerste prototypen, die voorafgingen aan de houten versie.

[24] Deze stoelen van donker gebeitst vuren kunnen zijn gemaakt op basis van een gedetailleerde ontwerptekening van Rietveld. De tekening is genummerd ‘R 18’, waarmee de stoelen vanaf 1937 ook in brochures worden aangeduid. Op de ongedateerde tekening heeft Rietveld instructies geschreven (Bruynzeel kastplanken, zwaluwstaarten warm gelijmd, messing bouten). Timmer 1995, nr. 175.

[25] Timmer, pp. 121-124, figs. 168-169. De meubels van Nederlandse ontwerpers werden getoond in combinatie met multiplex meubels van Aalto, waarvoor Metz alleenrecht had verkregen en die jarenlang een verkoopsucces zouden zijn. Volgens Timmer was dit exemplarisch voor een ‘metaalmoeheid’ bij het grote publiek, dat vanaf de tweede helft van de jaren 1930 weer de voorkeur gaf aan hout boven staal. Jurjen Creman heeft aangetoond dat de S-stoel in werkelijkheid is opgebouwd uit twee dikke multiplex strips die 'gesandwiched' zijn tussen twee gebogen brede platen triplex. Dit werd aangetoond door materiaal-technisch onderzoek gedurende de restauratie van het exemplaar van Museum Boijmans van Beuningen in 2010 en een zelfde stoel uit een particuliere collectie in 2014.

[26] Bijvoorbeeld armstoel R 46, tekening voor Metz gedateerd ‘1-9-’40’. De variant met gaten in de rug, ook wel de Moolenbeek-stoel genoemd vanwege het exemplaar dat Rietveld omstreeks 1940 voor de aannemer met deze naam maakte, is een interessante voorbode van de aluminiumstoel. Al dienen de gaten bij de laatste ook een constructief doel. Zie ook Vöge, p. 37.

[27] Foto etalage, Timmer. Rietveld schrijft in 1940 aan Han Schröder: ‘ik moet bij Gerard [van de Groenekan] zijn, die een heele zigzagfamilie stoelen, armstoelen en tafels voor me maakte voor Metz.’ Geelen 2018, p. 267.

[28] Coll. SMA, set met alu klinknagels en een met koperen klinknagels, verworven in 1952 bij Metz & Co. Zie ook stoelen fam. Geskes, die van rond 1951 moeten dateren. Of de Moolenbeek stoel in Iepen in de coll. Van Daniel Wolf, gekocht bij Sotheby’s Monaco.

[29] De set zigzagstoelen rond de bijpassende tafel, zoals getoond bij Metz in 1940, toont de constructie met twee gaten in de rugleuning voor verstevigingsbouten en twee zwaluwstaarten i.p.v. de meervoudige (6, 7 of 8 zwaluwstaarten) zoals op de R18 tekening aangegeven. Deze vereenvoudiging is logisch voor productie; het betekent minder meet- en zaagwerk, maar noodzaakt wel tot extra versteviging m.b.v. bouten.

[30] Genummerd ‘R54’.

[31] Aluminium moet tijdens de oorlogsjaren moeilijk verkrijgbaar zijn geweest; de bezetter confisceerde immers al dit soort metalen voor de oorlogsindustrie. Vöge vermeldde aanvankelijk dat het aluminium afkomstig zou zijn van het wrak van een neergeschoten vliegtuig, maar dit herriep hij later en dit feit werd ook door Wim Rietveld nooit genoemd. Frappant is een aantekening in potlood onder de stoel in SMA, waarop staat: ‘Geschenk Gemeente 1946’. De stoel is pas in 1950 door Rietveld aan het SMA overgedragen. De opmerking zou ook kunnen betekenen dat Rietveld het aluminium van de gemeente (Utrecht?) kreeg, maar dat is moeilijk te rijmen met de datering 1942.

[32] Zie o.a. Hinte 1996, p. 26: ‘Al in 1942 werkten ze [GR en WR] intensief samen bij de vervaardiging van het prototype van de bekende uit een enkele plaat gevouwen aluminium stoel die Gerrit had bedacht. Het buigen gebeurde eenvoudig om de rand van de grote eettafel [RD: moet in appartement Vreeburg zijn geweest] die nu in het bezit is van het Stedelijk Museum Amsterdam. Wim maakte speciaal gereedschap om de grote gaten met omgebogen randen in het dunne materiaal aan te brengen.’ Hier wordt gedoeld op de latere stoelen, van 1960. In de eerste stoel in het Stedelijk zijn de flensranden nog met de hand geklopt. Zie ook Vöge 1993, pp. 37-40, die stelt dat Rietvelds opvatting van ‘de machine’ eerder symbolisch was dan praktisch; hij gaf nooit concrete voorbeelden van productiewijzen en verwees nergens naar bestaande machines. Zie ook noot 25.

[33]Het materiaal is waarschijnlijk Polymethylmethacrylaat, onder handelsnamen als perspex of plexiglas op de markt gebracht in de VS in 1936. Rietveld zal het gebruikt hebben in maquettes. Het blijft natuurlijk de vraag of het modelletje vooroorlogs is. Zie ook hoofdstuk V ‘Tekeningen en modellen’.

[34] Briefje Rietveld SMA: 'Dit is een model in aluminium voor een zitmeubel in fiber. Met dit model is getracht een werkwijze te vinden, geschikt voor massavervaardiging. Zeer veel werkwijzen zijn mogelijk en het is altijd moeilijk een greep te doen; de meest juiste lijkt mij die, die behalve economische waarden ook een beeldend vermogen heeft, zoodat de functie, de constructie en de werkwijze hetzelfde gebaar maken.' Zie Vöge 1993, p. 37 voor een opsomming van terugkerende decoratieve patronen in Rietvelds werk.

[35] KvZ 1992 p. 209, M.G. Schenk in De Groene Amsterdammer 4-5, 16-03-1946. Overigens schrijft Schenk over ‘De stoelen, welke Rietveld na deze oorlog ontwierp’, hij gaat er kennelijk vanuit dat de stoel zeer recent gemaakt is. Dat zou het jaartal ‘1946’ onder de stoel verklaren.

[36] Panton ontwierp net als Rietveld een achterpootloze stoel, maar dan in kunststof.

[37] Dit getal werd bevestigd door zowel de zoon van Egbert, Egbert Rietveld jr, als diens vml bedrijfsleider Witmer die het zich herinnerde als een ‘lastige klus’, zie hoofdstuk V, p. 43.

[38] A.H. Jansen, Het Industrieel Uitgevoerde Meubel, in: De Toegepaste Kunsten in Nederland, Rotterdam 1925, p. 23.

[39] De rij namen is indrukwekkend, om maar een greep te doen: Ruskin, Morris, Loos, Behrens, Voillet le Duc, Van de Velde, Lloyd Wright, Berlage e.v.a.

[40] KvZ 1992, p. 22, citaat uit De Stijl 7, 1927.

[41] O.a. de Amerikaan Cole (1874) en de Oostenrijkse firma Thonet (ca. 1880-1885).

[42] O.a. de Gebrs. Rasch (1926-1927) en Alvar Aalto (1930-1931).

[43] Creman vermoedt zelfs dat in vrijwel alle gemakkelijke stoelen/fauteuils die Rietveld ontwierp gedurende zijn carrière de hoek van zitting en rugleuning terug te voeren is op die van zijn eerste fauteuil, de Rood-blauwe stoel.

[44] 8 & Opbouw 23-12-1933: prijswinnaars int. Prijsvraag voor beste aluminiumstoel, uitgeschreven voor Alliance Aluminium Cie. Jury Le Corbusier, Siegfried Giedion en Walter Gropius. 1e prijs Marcel Breuer. Eervolle vermelding: J.B. van Loghem en P. Schuitema. Rietveld had kennelijk niet meegedongen. Idem, 17-03-1934 vervolg met foto’s (ook van genoemde NL inzending). Opmerking dat aluminium beter geschikt is voor de tropen dan staal, pp. 51-52. Zie ook Macel et al., pp. 38-39 voor een aluminium Breuer-stoel in de collectie van TU Delft, uitvoering Embru 1934-1937.

[45] Zie Macel et al., p. 76. Het is bekend dat zich in het Rietveld-Schröder huis een exemplaar van deze stoel bevond, maar de foto’s waarop de stoel in situ te zien is dateren waarschijnlijk allemaal van na de Tweede Wereldoorlog.

[46] Timmer 1995, p.

Bijlage

Download