Nieuws — 17 apr 2020

Woensdagavond maakte minister Van Engelshoven van OCW bekend dat de Nederlandse cultuur een steunpakket van 300 miljoen euro tegemoet kan zien. De hele sector is haar en het kabinet daarvoor dankbaar. Maar wie de brief van de minister goed leest, slaat de angst om het hart. Een van de meest bloeiende en stimulerende onderdelen van de Nederlandse stedelijke en regionale culturele infrastructuur dreigt niet gered te worden: de musea. En daarmee komen collecties die eeuwigheidswaarde hebben in gevaar.

De minister schrijft dat ze met het pakket ‘het unieke Nederlandse artistieke product, (en) de werkgelegenheid in deze sector’ wil waarborgen door het ‘verhogen van de subsidie aan producerende instellingen in de Basisinfrastructuur’. Daarnaast wil ze een ‘beperkt aantal cruciale regionale musea’ helpen met het steunpakket.

De Basisinfrastructuur (BIS) suggereert dat het de belangrijkste (want de basis) culturele instellingen van het land financiert. Maar in museaal Nederland is de situatie heel anders. Het overgrote deel van de musea maakt geen onderdeel uit van de BIS. Terwijl die musea wel collecties van nationaal en wereldbelang beheren. Ter verduidelijking: van de vier grootste kunstmusea in ons land is er maar één een rijks museum. De andere drie, ook nog eens de grootste musea voor moderne en hedendaagse kunst in ons land, zijn stedelijke musea die geen onderdeel uitmaken van de BIS. En dat is exemplarisch voor Nederland Museumland.

De brief van de minister is een eerste aanzet maar nog geen reddingsboei voor de museale sector in Nederland. Een sector die binnen de cultuur als geen ander een grote rol speelt in de aantrekkelijkheid van Nederland en de steden. Een sector die als geen ander bijdraagt aan de waarde van de woningenmarkt en een sector die een stad het beste imago kan geven dat ze zich kan wensen. Maar bovenal een sector die het overgrote deel van het culturele erfgoed en het openbare kunstbezit van ons land beheert. Over de collectie Nederland valt geen woord in de brief van de minister. En dus lijkt het steunpakket niet bestemd om het overgrote deel van museaal Nederland te helpen. Nog geen van de wethouders van de grote steden heeft openlijk aangegeven het initiatief van de minister te zullen volgen en steun te verlenen aan de musea in hun gemeentes. Namens onze collega’s in heel museaal Nederland roepen we hen op dit spoedig en met verve en overtuiging te doen!

Sinds 2009 is er ongelofelijk hard gesnoeid in de subsidies die culturele instellingen in staat stelt erfgoed te beheren, kunstenaars te tonen en programma’s te ontwikkelen. Het was drastisch voor de gehele keten van de beeldende kunst; van kunstenaar, presentatie-instelling tot museum. Juist dit keten maakt de situatie in Nederland zo bijzonder. En dat keten is door de corona crisis nu in gevaar gekomen.

Nu zegt het rijk steun aan instellingen in de BIS toe. Dat is lovenswaardig. Maar de belangrijkste bijdrage aan het museale bestel, zo’n 70%, komt van de stedelijke en regionale overheden. Al met al gaat er van de totaal begrotingen van de overheden in Nederland ongeveer 0,3 % naar cultuur. Dat is weinig, zeker als je ziet wat de betekenis is van de instellingen (of ze nu van het rijk zijn of gemeentelijk/regionaal) voor de stedelijke infrastructuur en economie.

Daarom deze oproep aan politici en bestuurders, op gemeentelijk en rijks niveau: vergeet naast de kunstenaars, de stedelijke en regionale musea niet, want anders zet u niet alleen de banen van duizenden mensen op het spel, ondergraaft u het imago van de stedelijk cultuur, maar lopen we ook het risico onze rijke museale collecties te verkwanselen.

Ann Demeester, directeur Frans Hals Museum
Benno Tempel, directeur Kunstmuseum Den Haag en Escher in Het Paleis
Rein Wolfs, directeur Stedelijk Museum Amsterdam

Ingezonden brief gepubliceerd in NRC en online op 17 april 2020