Nieuws — 28 jan 2021

​​​​​Op zaterdag 23 januari jl. overleed Rini Dippel (geb. 1931) oud (hoofd)conservator en plaatsvervangend directeur van het Stedelijk Museum. Dippel was een drijvende kracht in het Stedelijk van 1966 tot 1993, een periode van grote omwentelingen in de beeldende kunst en in de samenleving.

Na haar studie kunstgeschiedenis in Utrecht was zij eerst conservator in het Haags Gemeentemuseum, van 1958 tot 1966, waar zij o.a. met Wim Beeren samenwerkte aan een grote Nul/Zero tentoonstelling. Zij zouden – tot Beerens overlijden in 2000 – goede vrienden blijven en intensief samenwerken.

In april 1966 maakte Rini Dippel de overstap naar het Stedelijk Museum, waar zij uiteenlopende taken kreeg, zoals het documenteren van de collectie, maar ook het schrijven van persberichten, omdat er in die tijd nog geen afdeling Communicatie bestond. In haar rol als conservator van de afdeling Schilder- en Beeldhouwkunst en vanaf 1976 als hoofd van de wetenschappelijke staf drukte zij een belangrijk stempel op het beleid van het Stedelijk. Zo maakte zij tentoonstellingen met Gilbert & George (1971) Tetsumi Kudo (1972), Jan Dibbets (1972), Ger van Elk (1974), Richard Serra (1977), Bas Jan Ader (1988) en Daan van Golden (1991). Ze werkte samen met Wim Beeren aan de totstandkoming van Op Losse Schroeven (1969). In 1971 nam zij het initiatief tot de Conceptuele Reeks, waarin kunstenaars als stanley brouwn, Allen Ruppersberg, John Baldessari en Robert Barry werden getoond. In een interview zei Dippel later: “De conceptuele kunst was een tendens die zich duidelijk aftekende. Aanvankelijk voelde De Wilde niet zo voor zo’n nadruk op de conceptuele kunst. Hij vond het weinig visueel, maar hij vond ook dat je het niet kon negeren. Daarom werd voor deze serie de liftzaal ter beschikking gesteld.”

Rini Dippel bij haar afscheid van het Stedelijk Museum, 1993
Rini Dippel bij haar afscheid van het Stedelijk Museum, 1993

In die roerige jaren zestig was Rini Dippel ook hoofdredacteur van het tijdschrift Museumjournaal (1967-1970), dé plek waar de meest vernieuwende kunst een podium kreeg. Er werd in Museumjournaal veel aandacht besteed aan de institutiekritiek van de neo-avant-gardes en aan democratiseringsbewegingen in de maatschappij, die hun weerslag hadden op gezags- en organisatiestructuren binnen de musea voor moderne kunst. Dippel schreef in 1969 in een redactioneel stuk dat het goed zou zijn als een directie ‘haar beleid kan afstemmen op de veelzijdigheid zoals die in constructieve, waardevolle voorstellen tot uiting komt. Men bereikt ook dat een directie zich in de diversiteit zal verdiepen en voor haar garant moet staan.’ Edy de Wilde, de autocratisch regerende directeur van het Stedelijk, voelde niet veel voor verregaande inspraak. Het onderling wantrouwen tussen directeur en de jonge garde vernieuwingsgezinde conservatoren nam alleen maar toe. In 1970 stapte Rini Dippel op als hoofdredacteur.

Samen met Stedelijk collega’s Dorine Mignot en Geert van Beijeren maakte Dippel in de jaren zeventig een aantal belangrijke groepstentoonstellingen, zoals Fundamentele Schilderkunst (1975), waarbij Robert Ryman als uitgangspunt werd genomen en werk van o.a. Agnes Martin, Robert Mangold en Gerhard Richter werd getoond. Een andere grote expositie was Door Beeldhouwers gemaakt… (1978), waaraan kunstenaars als Bruce Nauman, Gordon Matta-Clark, Eva Hesse, Joseph Beuys, Barry Flanagan en Giuseppe Penone deelnamen. Met Edy de Wilde maakte zij een groot overzicht van Ellsworth Kelly: “Het bezoek aan het atelier blijft overgetelijk. Kelly bleek evenals ik een fervente bird-watcher.

Rini Dippel en Emilio Prini bij de voorbereiding van de tentoonstelling Op losse schroeven in 1969
Rini Dippel en Emilio Prini bij de voorbereiding van de tentoonstelling Op losse schroeven in 1969

Toen Edy de Wilde halverwege de jaren tachtig met pensioen ging, ontstond er in het Stedelijk en in de Nederlandse media een ware successie–oorlog. Sommigen zagen Rudi Fuchs als ideale kandidaat om De Wilde op te volgen; anderen, waaronder Rini Dippel, kozen de kant van Wim Beeren, die meer dan Fuchs stond voor een progressieve, maatschappelijke visie op de kunst en het museum, en zocht naar de raakvlakken tussen kunst en massacultuur. Uiteindelijk koos de Amsterdamse Gemeenteraad voor Beeren. En het jaar daarop (1986) werd Dippel benoemd tot plaatsvervangend directeur. “Bij besprekingen hierover”, zei zij later in een interview, “kwam de vraag naar voren – van mijn mannelijke collega’s – of ik wel stressbestendig zou zijn. Weer eens een andere manier om de leidinggevende capaciteit van vrouwen in twijfel te trekken!”. In die rol was Dippel verantwoordelijk voor een groot aantal taken, zoals de collectie-opstellingen, depots, bruikleenbeleid, maar ook het verdedigen van de soms controversiële aankopen in de media. Zo trad zij in 1989 op in de talkshow van Sonja Barend om de verwerving van Ushering in Banality (‘het varkentje van Koons’) te verdedigen: velen spraken er schande van dat een kwart miljoen gulden was uitgegeven aan dit beeld dat veel te veel op kitsch leek. In die jaren werkte Rini Dippel ook mee aan grote ambitieuze tentoonstellingen als Energieën (waarbij ze nauw samenwerkte met Sigmar Polke, 1990), Wanderlieder (1991/1992) en De Grote Utopie (1992).

Rini Dippel met Wim Beeren, foto Martijn van Nieuwenhuyzen
Rini Dippel met Wim Beeren, foto Martijn van Nieuwenhuyzen

Ook nadat zij in 1993 afscheid van het Stedelijk Museum had genomen, bleef zij actief en geïnteresseerd in de moderne kunst. Samen met haar vriendin Kor Bedee bezocht zij nog regelmatig tentoonstellingen. Verder publiceerde zij in 2009 een essay over Art & Project in de catalogus bij de tentoonstelling In & Out of Amsterdam in het MoMA, New York.

Rini Dippel bleef nieuwsgierig naar de verrichtingen van ons, een jongere generatie conservatoren in het Stedelijk. In 2018 heb ik Rini nog mogen rondleiden door Amsterdam Magisch Centrum, kunst en tegencultuur in Amsterdam 1967-1970, een tentoonstelling die was samengesteld uit de collectie met veel werken die zij het museum had binnengebracht. Eén werk van stanley brouwn was daarbij heel bijzonder: het conceptuele werk “this way brouwn” dat Rini Dippel – op uitnodiging van de kunstenaar – zelf uitvoerde. Het was een wandeling vanaf haar woonhuis aan de Willemsparkweg naar art&project in de Richard Wagnerstraat, en waarvan zij als bewijs een telegram stuurde.

Rini Dippel met Daan van Golden en Wim Beeren, foto Martijn van Nieuwenhuyzen
Rini Dippel met Daan van Golden en Wim Beeren, foto Martijn van Nieuwenhuyzen

Een jaar later (2020) kwam zij op bezoek bij Nam June Paik; The Future is Now, het grote overzicht van deze pionier van de videokunst, die zij nog persoonlijk had gekend. Kort voor haar overlijden zocht ik Rini op in haar woning in De Pijp. We haalden herinneringen op aan het Stedelijk van vroeger, maar ze was bovenal geïnteresseerd in het Stedelijk van nu, de tentoonstellingen die worden voorbereid en onze plannen voor de toekomst.

We verliezen met Rini Dippel een zeer toegewijde, inspirerende, warme vakvrouw, met een enorme kennis van de hedendaagse kunst, die, bescheiden als ze was, minder op de voorgrond trad dan sommige van haar mannelijke collega’s, maar die van grote betekenis is geweest voor het Stedelijk Museum.


Leontine Coelewij

Conservator hedendaagse kunst Stedelijk Museum

Januari 2021


Voor dit artikel heb ik gebruik gemaakt van de volgende bronnen:

  • Rini Dippel, interview door Maarten Bertheux en Martijn van Nieuwenhuyzen, Stedelijk Museum Bulletin, maart 1993, p. 33-36
  • John Jansen van Galen & Huib Schreurs, Het huis van nu, waar de toekomst is. Een kleine historie van het Stedelijk Museum 1895-1995. V+K Publishing, 1995
  • Rogier Schumacher. Neo-avant-garde in Nederland. Museumjournaal als forum voor een nieuw kunstbegrip 1961-1973. AUP, 2010