Voor de Marina Abramović-tentoonstelling geldt een toeslag. Zie Stedelijk.nl/toeslag, ook voor uitzonderingen.

Nieuws — 18 jan 2015

(1938-2015)

Adriaan van Ravesteijn was eigenaar van de galerie Art & Project, die hij samen met Geert van Beijeren Bergen en Henegouwen (1933-2005) opzette. Art & Project was van 1968 tot 1998 de meest toonaangevende galerie voor hedendaagse kunst van Nederland. Art & Project behoorde in de beginjaren tot het netwerk van internationale galeries dat de conceptuele kunst podium verschafte en veel bijdroeg aan naam, faam en status van deze kunst. Door die sleutelpositie en door de activiteiten in latere jaren was Art & Project een galerie waar geen museum van moderne en eigentijdse kunst in Nederland omheen kon. Sinds het overlijden van zijn partner Geert van Beijeren leidde Adriaan van Ravesteijn geleidelijk aan een meer teruggetrokken leven - eerst in Slootdorp, later in Leeuwarden en tenslotte korte tijd in Laren. Met zijn overlijden is de Nederlandse kunstwereld een uitzonderlijke, markante persoonlijkheid ontvallen, die ook voor het Stedelijk Museum veel heeft betekend. 

De relatie tussen Art & Project en het Stedelijk Museum was bijzonder, mede omdat Van Ravesteijns partner Geert van Beijeren lange tijd aan het Stedelijk was verbonden. Tussen medio 1966 en begin 1979 was hij er respectievelijk bibliothecaris en conservator. De banden waren veelzijdig, persoonlijk en vriendschappelijk, collegiaal en professioneel. Ze leidden door de decennia heen tot aankopen en schenkingen van uitzonderlijke kunstwerken. In 1995 onderstreepte het Stedelijk de band met de galerie door de tentoonstelling 'Art & Project. De Amsterdamse jaren 1968-1989' te organiseren in samenwerking met Van Beijeren en Van Ravesteijn. Ter nagedachtenis aan Van Beijeren schonk Van Ravesteijn het museum in 2013 nog het schilderij Blast VII (2010) van Han Schuil. 

Galerie en bulletins

 In de jaren zestig en zeventig waren de avant-garde galeries in Amsterdam op de vingers van een hand te tellen. Het milieu van de vooruitstrevende eigentijdse kunst in Amsterdam was een kleine, hechte microkosmos, die via intensieve internationale kunstenaars-, galerie- en museumcontacten was verknoopt met andere westerse centra voor actuele kunst. Van Beijeren en Van Ravesteijn speelden daarin een duidelijke eigen rol. Nadat ze elkaar in 1965 hadden leren kennen, opereerden ze vanaf 1968 als tandem: twee kunstaristocraten met onmiskenbaar kwaliteitsgevoel, die met grote precisie hun kunstenaars kozen en hun werk - soms decennia lang - in de galerie lieten zien. 

Art & Project begon in het najaar van 1968 in een kleine ruimte in het huis van de ouders van Van Ravesteijn, in de Richard Wagnerstraat in Amsterdam Zuid. Omdat Van Ravesteijn in Delft bouwkunde had gestudeerd, was het niet onlogisch dat de galerie zich aanvankelijk concentreerde op de samenhang tussen kunst, architectuur en technologie, waar de galeriehouders op projectmatige basis aandacht aan wilden schenken. Tot de eerste projecten behoorden tentoonstellingen van Charlotte Posenenske en van Slothouber en Graatsma. De Richard Wagnerstraat, verstopt achter de Beethovenstraat, is zelfs nu nog geen plek waar je een avant-garde galerie zou verwachten. Mede om die reden begonnen Van Beijeren en Van Ravesteijn al bij de eerste tentoonstelling met het versturen van hun beroemde bulletins op standaard A4 formaat. De bulletins - genummerd, zodat de verzamelbehoefte bij de ontvanger snel werd gewekt - waren eerst bedoeld als informatie aan het (schaarse) publiek, maar al snel groeiden ze uit tot een experimenteel medium, flexibel inzetbaar voor een internationaal gezelschap van conceptuele kunstenaars als Brouwn, Weiner, Dibbets, Kosuth, Barry, LeWitt, Van Elk, Gilbert & George, Buren, Bochner, Darboven, Long, Huebler, Baldessari en vele anderen. De bulletins waren de dragers van de ideeën van deze kunstenaars en fungeerden soms zelf als conceptuele kunstwerken. Vaak waren de bulletins gerelateerd aan de tentoonstellingen, maar even vaak ook niet. Ze representeerden dan de galerie als 'tentoonstellingen per post' en legden een duidelijke relatie tussen Art & Project en de specifieke kunstenaar. Met de bulletins werden internationale netwerken tussen kunstenaars ontwikkeld en onderhouden. Dat het accent kwam te liggen op het vluchtige, wendbare idee, vastgelegd en overdraagbaar in tekst, diagrammen of fotoreproducties, was van een lichtheid en immateriële kwaliteit die beide galeriehouders intrigeerde en boeide. Mede door de bulletins speelde Art & Project rond 1970 een grote rol bij de doorbraak in West-Europa van de conceptuele kunst. Van de bulletins verschenen tussen 1968 en 1989 156 nummers.  

Licht, leeg en ruim 

Naast een sterke gerichtheid op het ideematige en immateriële van kunstwerken had met name Van Ravesteijn veel gevoel voor het harde fysiek van de gebouwen waar Art & Project gehuisvest werd; dat gevoel voor een strakke, stevige bouw sprak ook uit de vormgeving van de tentoonstellingsruimtes. De galerie verhuisde achtereenvolgens van de Richard Wagnerstraat naar de Van Breestraat (1971-1973), en daarna naar de Willemsparkweg (1973-1978) en de Prinsengracht (1979-1989), steeds naar weinig opvallende, maar stijlvolle panden met interieurs die spaarzaam en esthetisch waren ingericht. De tentoonstellingsruimten van Art & Project waren altijd licht, leeg en ruim. De kunstwerken stonden en hingen er uitgekiend en als incunabelen trefzeker gepositioneerd: het geheel een kwestie van geest tegenover materie. De hand van Van Ravesteijn was daarin steeds duidelijk te herkennen. 

Na de vestiging aan de Richard Wagnerstraat waren de latere Amsterdamse adressen van Art & Project steeds in de nabijheid van het Stedelijk Museum. Een verhuizing hield ook een subtiele verandering van het programma in. In hun latere jaren concentreerden Van Beijeren en Van Ravesteijn zich op Britse beeldhouwers (Fulton, Long, Pope), Nederlandse beeldhouwers en schilders (Carel Visser, Leo Vroegindewij, Toon Verhoef, Emo Verkerk, Han Schuil), rond 1980 ook op de Jonge Italianen (Chia, Clemente en Cucchi) en op het laatst op jonge Nederlandse schilders als Ab van Hanegem, Hans Broek en Koen Vermeule. Met de verhuizing in 1990 naar het voormalige gemeenschapshuis voor het Joodse werkdorp Nieuwesluis in Slootdorp in de Wieringermeer polder, waar Van Beijeren en Van Ravesteijn hun galerie tot in 1998 voortzetten, kozen ze voor een haast kloosterlijk isolement. Voor het publiek en eventuele kopers was dat vaak ver weg en Van Beijeren en Van Ravesteijn moeten zich wel eens hebben afgevraagd of het verstandig was zich zo af te zonderen, verwijderd van de stedelijke drukte en de contacten. 

Collectie, archief en documentatie

Ook na sluiting van de galerie in Slootdorp in 1998 bleven Van Beijeren en Van Ravesteijn het grote, statige ex-gemeenschapshuis in de Wieringermeer bewonen. Ze gingen zich nu meer bezighouden met de collectie die ze zelf door de jaren heen bijeengebracht hadden, vaak (maar niet alleen) van kunstenaars uit de eigen galerie. Hun aandacht richtte zich nu ook op het zeer omvangrijke archief dat zij vanaf 2001 aan het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD) overdroegen en dat sinds medio 2014 op aanvraag raadpleegbaar is. Het bevat de productiearchieven van de 156 bulletins en meer dan dertig jaar aan correspondenties en documenten van contacten met een internationaal vooraanstaande groep kunstenaars, verzamelaars en collega galeriehouders.

In 2005 overleed Van Beijeren totaal onverwacht. Van Ravesteijn bleef achter in een pand dat veel te groot was. Hij verhuisde uiteindelijk naar Leeuwarden, waar familie van Van Beijeren woonde. Daar kreeg hij langzaam aan steeds meer last van een ongeneeslijke spierziekte die hem in toenemende mate verlamde. In 2013 ging hij daarom noodgedwongen naar een verzorgingshuis in Laren.

De collectie van Van Beijeren en Van Ravesteijn, die zowel beeldende als toegepaste kunst en design (waaronder bijzondere meubels) omvatte, is onder de naam Depot VBVR vanaf circa 2000 als bruikleen in grote clusters bij verschillende Nederlandse musea ondergebracht. Zo ontving het Gemeentemuseum in Den Haag belangrijke groepen werk van Daan van Golden en Emo Verkerk. In veel gevallen zijn de bruiklenen later omgezet in schenkingen, maar soms zijn ze nadien weer verhuisd en geschonken aan andere musea. Het Rijksmuseum Twenthe kreeg bijvoorbeeld een bruikleen van een groot aantal schilderijen en beelden, waaronder het pronkstuk uit de verzameling The Tuileries (1974), een ruimtelijke installatie van uit hout geconstrueerde en met papier beplakte en betekende meubels en wandpanelen van Gilbert & George. Later, toen de conservator van het museum in Enschede tot directeur van het Kröller-Müller Museum werd benoemd, verhuisde de collectie als schenking naar het museum op de Veluwe. Het hoofdwerk van Gilbert & George schonk Van Ravesteijn uiteindelijk aan het MoMA in New York. 

Voor de meeste mensen die Van Beijeren en Van Ravesteijn hebben gekend, zullen ze in de eerste plaats galeriehouders zijn; dat ze ook grootschalige collectioneurs en schenkers waren, blijkt uit het bovenstaande. De waardering voor de avant-garde positie van Art & Project is (zeker de laatste jaren) steeds groter geworden, mede door hun schenkingen aan het MoMA in New York en door de hernieuwde internationale aandacht voor de bulletins. Voor wie onderzoek doet naar het kunstklimaat in Nederland in de afgelopen decennia of naar de formatieve jaren van de conceptuele kunst, zijn de bulletins van Art & Project essentiële documentatie. Vanaf de jaren negentig zijn in binnen- en buitenland aan de bulletins verschillende presentaties gewijd. Zo organiseerden de galeriehouders zelf eind jaren negentig in Rotterdam, in de tijdelijke galerieruimte Art & Project/Van Krimpen, een tentoonstelling van de gehele groep bulletins. Deze presentatie was het resultaat van een succesvolle samenwerking van Van Beijeren en Van Ravesteijn met Louisa Riley-Smith van 20th Century Archives, Cambridge. Samen met haar brachten de galeriehouders twee edities van elk 25 exemplaren van de bulletins uit, vrijwel geheel gebaseerd op de bestanden uit het archief van Art & Project. De complete serie bulletins zijn in de jaren daarna als documenten over de conceptuele kunst onder meer getoond in het Cabinet des Estampes du Musée d'art et d'histoire in Genève (2004), het CNEAI in Chatou, nabij Parijs (2004-2005), in het MoMA, New York (2009) en in de Cabinet Gallery in Londen (2011). Voor Van Beijeren en Van Ravesteijn zullen deze presentaties een bevestiging zijn geweest voor hun eigen rol als intermediair tussen kunstenaars en publiek in het levendige en experimentele kunstklimaat van de jaren zestig en zeventig. Maar de totale groep bulletins is zeker ook een zelfgebouwd en onvergankelijk monument voor hun bijdrage aan een experimenteel en avontuurlijk tijdperk in de kunst vanaf midden jaren zestig. 

Schenkingen MoMA en SMA 

Mede door de nauwe contacten tussen het Stedelijk Museum en de galeriehouders is in Nederland wel gespeculeerd over de aard van de onderlinge verhoudingen. Er is aangevoerd dat het museum niet veel schenkingen van het Depot VBVR tegemoet heeft mogen zien - minder dan sommige andere musea. Dat is waar. Maar is dat erg of stond dat de verhoudingen in de weg? 

Toen Van Ravesteijn in 2008, vooruitlopend op de door Christophe Cherix georganiseerde MoMA-tentoonstelling In & Out of Amsterdam: Travels in Conceptual Art 1960 - 1976 (19 juli - 5 oktober 2009) en de vrijwel gelijktijdige MoMA presentatie van de Art & Project bulletins (van 15 juli tot 26 oktober 2009), 250 meestal conceptuele werken uit zijn verzameling aan het New Yorkse museum schonk, werd dat in Nederland gepresenteerd als een groot verlies voor het Stedelijk Museum. Van Ravesteijn zei daar later over: "Typisch Amsterdamse grachtengordelpraat. (...) ondanks de goede contacten met de directeuren van het Stedelijk is het museum nooit in Frage geweest. Dat is geen misser van hen. We wilden gewoon een unieke plek, ergens anders. Nederland heeft al zoveel van dit soort werk." Met de schenking aan het MoMA gaf Van Ravesteijn eigenhandig een nieuwe impuls aan de internationale reputatie en de museale inbedding van kunstenaars als Brouwn, Dibbets en Van Elk. En aan de perceptie van de rol die Art & Project in de hoogtijdagen van de conceptuele kunst vanuit Amsterdam heeft gespeeld. Door de kunstwerken en bulletins van Art & Project onder te brengen in het MoMA kunnen zij hun plaats innemen in het canonieke beeld dat daar van de twintigste-eeuwse beeldende kunst wordt opgebouwd. De gift is juist daarom te beschouwen als een grote verdienste - niet als een misser. 

Dat Adriaan van Ravesteijn het Stedelijk intussen zeker niet vergat, blijkt uit zijn recente schenkingen. Van Ravesteijn doneerde in 2010 een belangrijk werk van Ger van Elk: Portret van Jhr. Six (1986). Van Elk was een kunstenaar die zeer door hem werd bewonderd en die lange tijd door Art & Project werd vertegenwoordigd. Daarnaast schonk Van Ravesteijn  het museum in 2013 onder meer drie schilderijen van de Britse kunstenaar Andrew Heard en in 2014 een groep cubische constructies van het Nederlandse duo Slothouber en Graatsma.

Tegen het einde van zijn leven en kort na de opening van de tentoonstelling Bad Thoughts. Collectie Martijn en Jeannette Sanders (20 juli 2014 - 11 januari 2015) bracht Adriaan van Ravesteijn nog een bezoek aan het Stedelijk Museum. Het echtpaar Sanders, vanaf het begin van hun carrière als verzamelaars bevriend met de galeriehouders, heeft die presentatie, samen met het museum, opgedragen aan Van Beijeren en Van Ravesteijn en aan galerie Art & Project.        

Jan van Adrichem, voormalig hoofd Collecties Stedelijk Museum