Nieuws — 5 feb 2018

Het Stedelijk Museum betreurt het overlijden van de Surinaamse beeldhouwer en schilder Erwin de Vries. 

Erwin de Vries, foto © Martijn van Nieuwenhuyzen
Erwin de Vries, foto © Martijn van Nieuwenhuyzen

Hij is in Nederland vooral bekend door het Nationaal Slavernijmonument (2002) in het Amsterdamse Oosterpark. Ook maakte hij borstbeelden van bekende Nederlanders als politicus Joop den Uyl, schrijver Simon Carmiggelt en Stedelijk Museum-directeur Willem Sandberg. In Suriname staan beelden van hem van onder anderen verzetsheld Anton de Kom, componist Eddy Snijders, Henck Arron, de eerste premier van het land na de onafhankelijkheid van Nederland in 1975, en vakbondsleider Fred Derby, de enige overlevende van de Decembermoorden. In het Stedelijk Museum kan men kennismaken met een andere, vrijere kant van zijn werk. De Vries kreeg hier twee solotentoonstellingen en deed mee aan de groepstentoonstelling Twintig jaar beeldende kunst in Suriname 1975-1995.

Het Nederlandse succes van De Vries drong door tot het vaderland. In 1962 kreeg hij een opdracht van de Surinaamse regering om een bronzen standbeeld te maken van de ontdekker van Suriname, de Spanjaard Alonso de Ojeda. Maar het beeld werd te abstract gevonden en verdween jarenlang in de kelder van een overheidsgebouw en kwam uiteindelijk terecht in Fort Nieuw-Amsterdam, tot het in 2011 werd gestolen. ’s Winters keerde De Vries telkens terug naar Suriname, om vandaaruit tentoonstellingen te organiseren: van Curaçao en Aruba tot Jamaica, Mexico en Washington D.C.. De expositiemogelijkheden in eigen land waren beperkt.

Erwin de Vries en het Stedelijk

In 1963 verwierf het Stedelijk Museum het schilderij Het magische oog en in 1970 een sculptuur. Dat zelfde jaar kreeg De Vries onder directeur Edy de Wilde zijn eerste solotentoonstelling van beelden. Tussentijds had een verblijf te Mexico sporen nagelaten in zijn schilderkunst. Tevoren was hij ook al geïnspireerd door Mexicaanse kunst, maar na zijn verblijf in dat land bracht hij de verf op zijn schilderijen voortaan dunner en trefzekerder aan en werkte hij met grote sculpturale vormen. 

Bovendien concentreerde hij zich steeds meer op het vrouwelijke naakt. Zijn sculpturen vertonen een zelfde ontwikkeling. Zo schreef collega-beeldhouwer Carel Visser over hem naar aanleiding de tentoonstelling van 1970: ‘waar mijns inziens zijn grote kracht ligt, is in zijn beelden met een erotisch onderwerp, meestal onverbloemd. Met die beelden heeft hij een zeer eigen plaats in de Nederlandse beeldhouwkunst.’ Onder Rudi Fuchs, in de tweede helft van de jaren negentig, kocht het museum respectievelijk de schilderijen Mexicaanse en profil (1989) en Abstract (1969). Deze laatste aankoop sloot aan op de tweede solotentoonstelling uit 1998 van ongeveer 50 schilderijen en 30 beelden.

  • Erwin de Vries, Sculptuur, 1970, brons, verguld, op zwart gebeitste vurenhouten voetstuk, 23,5 x 40 x 12 cm, voetstuk 11 x 28,5 x 10,5 cm, Stedelijk Museum, Amsterdam, verworven 1970
    Erwin de Vries, Sculptuur, 1970, brons, verguld, op zwart gebeitste vurenhouten voetstuk, 23,5 x 40 x 12 cm, voetstuk 11 x 28,5 x 10,5 cm, Stedelijk Museum, Amsterdam, verworven 1970
  • Erwin de Vries, Mexicaanse en profil, 1989, acrylverf op doek, 100 x 120 cm, Stedelijk Museum, Amsterdam, verworven met steun van het Mondriaan Fonds, 1996
    Erwin de Vries, Mexicaanse en profil, 1989, acrylverf op doek, 100 x 120 cm, Stedelijk Museum, Amsterdam, verworven met steun van het Mondriaan Fonds, 1996
  • Erwin de Vries, Het magische oog, 1963, olieverf op doek, 200 x 300 cm, Stedelijk Museum, Amsterdam, verworven 1963
    Erwin de Vries, Het magische oog, 1963, olieverf op doek, 200 x 300 cm, Stedelijk Museum, Amsterdam, verworven 1963
  • Erwin de Vries, Abstract, 1969, olieverf op doek, 80,5 x 140,5 cm, Stedelijk Museum, Amsterdam, verworven 1999
    Erwin de Vries, Abstract, 1969, olieverf op doek, 80,5 x 140,5 cm, Stedelijk Museum, Amsterdam, verworven 1999

Eigenheid

Tijdens een interessant interview met Fuchs in Suriname (De Vries woonde daar sinds 1984 permanent), vertelde de kunstenaar: ‘Mensen hebben vroeger wel eens tegen mij gezegd: waarom schilder je niet Surinaams? Ik zeg, wat bedoel je eigenlijk met Surinaams? Bedoel je dat ik Surinaamse taferelen schilder […] of bedoel je […] zoals men praat in Europa van bepaalde stijlen […] impressionisme, expressionisme, dat kennen wij dus niet.’ Op de vraag van Fuchs of er dan misschien een bepaalde thematiek bestond, antwoordde hij: ‘Nee, het feit dat je hier veel van de bosnegers [de neutrale benaming marons was destijds nog niet gangbaar voor deze afstammelingen van Afrikaanse slaven – M.R.] gezien hebt, veel van de indianen, veel van de Hindostanen uit India en van de Javanen, dat neem je natuurlijk mee in je wezen […], maar om te praten over een Surinaamse stijl, dat moet zich nog ontwikkelen. […] Hier kom je niet zo gauw in Brazilië of Venezuela, waar natuurlijk ook een zekere ontwikkeling heeft plaatsgevonden, maar ik blijf het zeggen dat het centrum van de beeldende kunst toch […] Europa is. Nu hebben de Amerikanen het de laatste jaren een beetje overgenomen, maar Europa is nu eenmaal het centrum.’

Waarop Fuchs opperde dat het er juist om ging, onder dat centrum uit te komen. De Vries: ‘nu Picasso zich heeft laten beïnvloeden door die maskers […] is het [‘primitieve kunst’] meer in the picture gekomen, zodat ze zeggen, het is wél belangrijk wat die mensen daar maken, maar dan is het de westerse wereld weer die dat toelaat via Picasso. Dat bedoel ik met het centrum.’ Op Fuchs’ verwijzing naar de gevolgen van de slavernij voor Suriname reageerde De Vries: ‘De indiaan is de oorspronkelijke bewoner en de rest is allemaal import. Ieder doet zijn eigen ding maar dan niet op het niveau van zijn eigen oorspronkelijke cultuur. […] Toch probeer je iets van jezelf te zoeken. Als je naar dat beschilderde stuk hout kijkt, dan vind ik dat je [daarin] toch iets terugvindt van de bosnegers die [houten] papegaaien beschilderen of een Indiase kruik. Die dingen heb je toch ergens in je hoofd, uit je jeugdjaren, en dan denk ik, verdomme, dat ga ik ook gebruiken.’

De Vries verwees hier naar het feit dat hij als kunstenaar was opgeleid in en werd uitgedaagd door de grote tradities in de westerse schilderkunst en beeldhouwkunst. Maar hij liet ook doorschemeren dat kunstenaars uit verre werelden westerse artistieke vernieuwingen meestal in een eigen tempo selectief verwerken, vaak met andere drijfveren, die meestal de eigen cultuur en verhouding met de westerse cultuur en politiek betreffen. 

Meer specifiek bewoog hij zich in de moderne traditie die vergroting en vergroving van de penseelstreek of andere beeldmiddelen en vervorming van het motief beschouwde als dé middelen voor vernieuwing en vrijheid. Binnen die traditie nam Erwin de Vries elementen uit de Zuid-Amerikaanse kunst over, met florissante resultaten.

Maurice Rummens, wetenschappelijk medewerker, Stedelijk Museum, Amsterdam

Erwin de Vries, Zonder titel, 1993, lithografie, 47 x 65 cm, Stedelijk Museum, Amsterdam, schenking kunstenaar, 2001
Erwin de Vries, Zonder titel, 1993, lithografie, 47 x 65 cm, Stedelijk Museum, Amsterdam, schenking kunstenaar, 2001