Nieuws — 27 mei 2023

Ilya Kabakov overleed zaterdag 27 mei 2023 op 89-jarige leeftijd op Long Island, New York. Wetenschappelijk medewerker Frank van Lamoen schrijft over Kabakovs werk en de band die de kunstenaar had met de stad Amsterdam en het Stedelijk Museum.
kunstwerk, persoon op trap aan gebouw, amsterdam
Ilya Kabakov (1933-2023) en Emilia Kabakov (1945-) 'How to Meet an Angel', 2009. Buitenkunstwerk 1e Constantijn Huygensstraat 38, Amsterdam Gemeente Amsterdam

In de Eerste Constantijn Huygensstraat in Amsterdam werd in 2009 aan de gevel van de psychiatrische kliniek van Mentrum een kunstwerk bevestigd dat bestaat uit drie ladders, met helemaal bovenaan, op de voorlaatste sport, een figuur met een rugzak, die zijn armen uitstrekt naar de hemel. Het werk dat gemaakt werd door het kunstenaarsduo Emilia en Ilya Kabakov, heet How to Meet an Angel. Het staat voor een hoopvolle houding die nodig is om een ladder te bestijgen op weg naar bevrijding.

Ilya Kabakov overleed, 89 jaar oud, in New York op zaterdag 27 mei 2023. Hij werd in 1933 geboren in Dnepropetrovsk, het huidige Dnipro, in Oekraïne. Toen zijn vader in 1941 naar het front ging werd hij met zijn moeder geëvacueerd naar Samarkand, waar ook de kunstschool van Leningrad tijdelijk was gevestigd. Als tienjarige begon hij daar zijn kunstopleiding die hij na de oorlog voortzet in Moskou, tot 1957. Hij werd illustrator van kinderboeken waarmee hij in zijn levensonderhoud kon voorzien. Daarnaast begon hij met het maken van vrij werk. Omdat het niet beantwoordde aan de regels van het socialistisch realisme, zoals voorgeschreven door het Sovjetregime, toonde hij dit werk alleen binnen een kleine kring van geestverwanten.

Over deze undergroundkunst uit de Sovjet-Unie lezen we in de Nederlandse kranten begrijpelijkerwijs niets, totdat in 1973 de NRC een artikel publiceert over ‘De marginalen van Moskou’, naar aanleiding van een tentoonstelling in Parijs, waar de legendarische galeriehouder Dina Vierny non-conformistische kunst toont onder de titel ‘Avant-garde Russe, Moscou 1973’. Vierny, in haar jonge jaren de muze van Aristide Maillol en anderen, kwam oorspronkelijk uit Moldavië en had voldoende Russische connecties in Parijs en daarbuiten. In de jaren 1960 reisde ze door de USSR en smokkelde de nieuwe kunst het land uit. Ze bracht werk van Kabakov samen met dat van Oskar Rabin, Erik Bulatov, Maxim Archangelsk en Vladimir Yankilevsky. Door het te verkopen als ‘Russische popart’ maakte ze het aantrekkelijk voor de Amerikaanse markt. In de Nederlandse berichtgeving bleef het hier voorlopig bij. Het duurde tot medio jaren tachtig voordat er, dankzij de ‘perestroika’ en ‘glasnost’ van Mikhail Gorbatchov, grotere vrijheid en openheid ontstonden. Daarvan zou ook het Stedelijk Museum profijt hebben: in maart 1989 slaagde directeur Wim Beeren erin om een grote Malevich-tentoonstelling te realiseren in samenwerking met de musea uit Moskou en Leningrad. In oktober van dat jaar kwam Ilya Kabakov voor het eerst naar Amsterdam om in De Appel de gangen van een communale woning in Moskou na te bouwen: uit een van de kamers daarvan is een kunstenaar weggetrokken; zijn buurvrouw neemt de leeggekomen ruimte over en zet alle witte doeken die de schilder achtergelaten heeft zolang op de gang om ze de volgende dag naar het vuilnis te brengen. De doeken staan tussen ander afval, kartonnen dozen, poetslappen, bezems, en emmers. In een interview met kunstenaar Louwrien Wijers zei Kabakov hierover:

Ik probeer de doeken die ik vanaf 1966 heb gemaakt te laten zien in de Russische atmosfeer van vuilnis, niet te bevredigen pessimisme en de onzuiverheid van een vernielde wereld. Men kent daarin geen bezit. Alles is vreemd. Zelfs mijn hemd is vreemd. Alles is afval. Alles is het eigendom van de staat. Uit dat principe heb ik deze installatie gemaakt.’  

De reacties op het werk liepen uiteen. ‘De machthebbers vinden de aandacht die mijn werk in het Westen krijgt verschrikkelijk’, zei Kabakov tegen Catherine van Houts van Het Parool, ‘Ze beschouwen het niet als kunst. Ze noemen het gek. Zij hebben het contact met hun tijdgenoten verloren.’ Ook de doorsnee Rus keek met een meewarige blik naar het werk: Kabakov toonde doodnormale objecten in een dagelijkse situatie. En al dat afval: dat was toch wel overdreven. Zo erg was het toch niet? Voor de westerse toeschouwer was het werk op een andere manier bevreemdend; het liet een totaal onbekende wereld zien, die om er enige greep op te krijgen, maar werd ingelijfd bij de meer bekende ‘arte povera’ en conceptuele kunst.  

foto van bibliotheek
Ilya Kabakov (1933-2023), 'Shkolnaya Biblioteka', 1995. Collectie Stedelijk Museum Amsterdam

In 1992 verhuisde Ilya Kabakov met zijn vrouw Emilia naar de Verenigde Staten. Emilia werkte intensief samen met Ilya, al stond het werk lang alleen op zijn naam. Met zijn installaties zou Kabakov in korte tijd wereldberoemd worden. Wim Beeren had oog voor zijn werk en volgde de ontwikkelingen in Oost-Europa op de voet. Kabakov maakte een installatie voor de tentoonstelling Binnen de USSR en erbuiten (1990) en deed mee aan Wanderlieder (1991). De eerste installatie in het Stedelijk ging over de mentaliteit van de gemiddelde Rus. Kabakov registreerde het banale, alledaagse leven, en beschouwde zichzelf als een ‘archeoloog van het Sovjetleven’. Hij combineerde beelden met teksten, omdat naar zijn zeggen de Russische cultuur in de eerste plaats een verbale cultuur is. Er wordt altijd en overal gesproken. In de communale woning is het nooit stil. Overal zijn stemmen.  

De literaire traditie waarin Kabakov zichzelf zag is die van Gogol en het absurdisme van Daniil Kharms. Dit alles kwam prachtig bijeen in een volgend project in het Muziektheater Amsterdam, waar Alfred Schnittkes opera Het leven met een idioot (1992) in première ging met Kabakovs installatie van een communale woning als decor. De Sovjet-Unie was inmiddels uiteengevallen. De idioot was Lenin.  

Begin 1993 organiseerde het Stedelijk Museum de expositie Het Grote Archief. Het was de laatste tentoonstelling van Wim Beeren als directeur, uitgekiend geprogrammeerd vlak na het spraakmakende Jeff Koons-retrospectief Made in Heaven. Een groter contrast met hedonistisch consumentisme was nauwelijks denkbaar. In de bovenzalen van het museum toonde Kabakov een dolgedraaide bureaucratie. De bezoeker werd door een reeks stoffige kantoren gevoerd vol loketten en bureaus. Om de uitgang te bereiken moest een enorme hoeveelheid documenten, formulieren en certificaten worden ingevuld. Bij binnenkomst diende de bezoeker zich te identificeren om ingedeeld te worden in een bepaalde ambtelijke categorie, zoals stadsbewoner, arbeider, of persoon ouder dan zeventig. Naarmate de bezoeker vorderde moest hij steeds meer gegevens verstrekken en stempels vergaren. Borden met instructies en stemmen uit luidsprekers dirigeerden hem van het ene naar het andere loket onder een verlaagd plafond met zwakke verlichting uit kale peertjes. Aan het eind van het parcours bereikte hij het licht en ontwaakte uit een bureaucratische koortsdroom.  

De catalogus bij de tentoonstelling bestond uit een kartonnen dossiermap met documenten. Daarbij zat een getuigschrift voor de kunstenaar, afgegeven door ‘De Directeur’, ‘als bewijs van het feit dat de kunstenaar Kabakov zich tijdens de voorbereiding van de tentoonstelling in het Stedelijk Museum een consciëntieus, net en gedisciplineerd werker heeft betoond. Hij verscheen altijd netjes gekleed en stipt op tijd op het werk. Zijn houding ten opzichte van het werk getuigde van verantwoordelijkheidsgevoel en iedere taak hem opgedragen door de leiding van het museum voerde hij uit.’   

Een paar jaar later kon het Stedelijk Museum De schoolbibliotheek (1995) aankopen. Het was de eerste zaalvullende installatie van Kabakov in de collectie van een Nederlands museum. Ook in dit werk werd de bezoeker een spaarzaam verlichte ruimte in geleid waar, anders dan de installatie deed vermoeden, nauwelijks boeken te vinden waren. Een klein aantal lag in een vitrine om te laten zien hoe slecht de leerlingen met geleende boeken omgingen. Een boek was zelfs volgeklad met tekeningen. Midden in de ruimte stond een houten latwerk met roze stroken behangpapier waarop door de kinderen teksten, tekeningen en uitgeknipte illustraties waren geplakt. De verzamelde kinderfantasieën vormden ‘een bibliotheek van gebeurtenissen’. Tegen de muren stond schoolmeubilair met lesmateriaal. Het geheel maakte een lyrische, onbevangen indruk, maar dat is maar schijn. Het totalitaire systeem is overal aanwezig en houdt iedereen in de gaten, ook via opdrachten aan de kinderen die moeten beschrijven en illustreren wat hun familieleden doen. Kabakov presenteerde als altijd een gespleten wereld met personen die een evenwicht proberen te vinden tussen het eigen innerlijk en de alomtegenwoordige controlerende macht. 

Eenmaal gevestigd in het zogeheten ‘vrije’ Westen zag Kabakov de naderende dictatuur van de computer en de teloorgang van de klassieke leescultuur toen hij de Amsterdamse universiteitsbibliotheek bezocht. In helverlichte kale ruimten die hem vooral deden denken aan armoedige cafetaria’s zag hij studenten als gehypnotiseerde konijnen naar hun beeldscherm staren. Als antwoord maakte hij in de oude Doelenzaal van de bibliotheek The Old Reading Room (1999), een nostalgische 19e-eeuwse bibliotheek met smalle hoge kasten vol oude boeken. De nostalgische sfeer werd nog versterkt met openingsmuziek van Wagners Tannhaüser en wind door de ramen, die zachtjes de dunne witte gordijnen liet opbollen.   

Zelden werd een kunstwerk bij zijn feestelijke onthulling zo afgekraakt. Staatssecretaris Rick van der Ploeg beweerde in zijn toespraak dat Kabakovs leescultuur nooit had bestaan en dat de computer dit sprookje inderdaad naar het mausoleum van de geschiedenis zou verbannen. De vermeende leescultuur maakte plaats voor informatieverstrekking. Gelukkig hield Van der Ploeg zijn toespraak in het Nederlands en was museumdirecteur Rudi Fuchs zo wijs voor Kabakov niet al te exact te vertalen. Ook het Westen is niet vrij van absurdisme.

Na de late jaren negentig raakte Kabakov uit het zicht van het Stedelijk. Als de ‘Sovjet-Warhol’ vestigde hij zich aan de top van de Amerikaanse artistieke markt. Een uitstekende monografie van de Amerikaanse schrijfster Amei Wallach, met de veelzeggende titel The Man Who Never Threw Anything Away (1996), bezegelde Kabakovs plaats in de kunstgeschiedenis, waarbij de context en de glamour niet werden vergeten. Wallach had Kabakov al ontmoet in 1987 toen Gorbatchovs ‘glasnost’ in de wantrouwende Amerikaanse media nog werd afgedaan als propaganda. Ze schreef haar boek in nauwe samenwerking met de kunstenaar. Later maakte zij ook de prachtige documentaire Ilya & Emilia Kabakov: Enter Here (2013), waarin te zien is hoe Emilia en Ilya Kabakov in 2008 terugkeerden. naar Moskou voor een grote tentoonstelling in Garazh, die mogelijk werd gemaakt door de oligarch Roman Abramovich en zijn vriendin Dasha Zhukova.  

 De bewoners van de Eerste Constantijn Huygensstraat moesten wel wennen aan How to Meet an Angel (2009), ook al was de plaatsing van de sculptuur afgestemd met de buurt en de psychiatrische kliniek. Was het beeld op die plaats wel zo geschikt en leek het niet of de persoon van de hoogste ladder naar beneden zou springen om zich van het leven te beroven? 

Kabakov suggereert iets anders, dat geheel overeenstemt met de kern van zijn werk: de mens die zich staande probeert te houden te midden van de krachten die zijn innerlijk aantasten. De figuur reikt naar een beschermengel, met de onbevangenheid van een kind dat nog niets verloren heeft. 

Alles is nog mogelijk.