Nieuws — 3 jul 2018

Geboren in Amsterdam, bracht beeldend kunstenaar, dichter, schrijver en violist Armando zijn jeugd in Amersfoort door. Toen hij in 1949 in Amsterdam kunstgeschiedenis studeerde, maakte hij daar kennis met het werk van Constant, Karel Appel en andere Experimentelen, zoals de Nederlandse leden van de Cobragroep zichzelf noemden. In 1950–1951 ging Armando zelf tekenen, schilderen en dichten. Het spontane, informele karakter van de Cobraschilderkunst nam hij over in zijn werk, maar zijn tekeningen en schilderijen waren van het begin af aan abstracter. Verbeeldden de Experimentelen meestal fantastische mens- en diervormen, gebaseerd op kindertekeningen, bij Armando was er vooral spanning en agressieve dreiging die van de kleurvlekken en slierten als zodanig uitging, zonder dat je duidelijk aan iets figuratiefs werd herinnerd. Een uitzondering hierop vormen de geschilderde koppen, zoals Tête noire II van 1956. De titels die hij aan zijn vroege werken gaf, onderstrepen het agressieve karakter ervan: een hele serie heet Peinture criminelle (Criminele schilderkunst).

Armando (in rolstoel), tentoonstelling Zero, Stedelijk Museum, Amsterdam, 2015. © Photo Martijn van Nieuwenhuyzen

Die verwijzingen naar agressie gaan rechtstreeks terug op zijn herinneringen aan het gedrag van de bewakers van het nazi-kamp in de Amersfoortse bossen, waar hij als opgroeiende jongen dichtbij woonde. Armando vond dat hij de mens daar in zijn ware gedaante had gezien. Niet alleen in zijn schilderijen en tekeningen, ook in zijn gedichten en andere literaire werk zou dit zijn hoofdthema worden en blijven. Nadat hij een aantal jaren helemaal geen kunst meer had gemaakt, ging hij vanaf 1968–1969 op een beheerste, elementair gehouden manier vellen wit papier betekenen, steeds met slechts enkele lijnen, zorgvuldig in het vlak geplaatst. Ze doen vaak denken aan landschappelijke elementen en dragen titels als Schuldig landschap, een directe zinspeling op het gebied waarin het Kamp Amersfoort lag. Soms integreerde hij (landschaps)foto’s in deze tekeningen.

  • Armando, Peinture criminelle, 1957, olieverf op paneel, 252 x 168 cm, Stedelijk Museum, Amsterdam, schenking Onno Boers en Richard Kuiper, Amsterdam, 2016
  • Armando, Tête noire II, 1956, olieverf en zand op board, 75 x 56,5 cm, Stedelijk Museum, Amsterdam
  • Armando, 2 x 7 bouten op rood 9/61, 1961, verf, bouten, spaanplaat,  122,5 x 122,5 cm, Stedelijk Museum, Amsterdam
    Armando, 2 x 7 bouten op rood 9/61, 1961, verf, bouten, spaanplaat, 122,5 x 122,5 cm, Stedelijk Museum, Amsterdam
  • Armando, Schuldig landschap 4-6-3, 1972, potlood op papier, 100 x 75 cm, Stedelijk Museum, Amsterdam
  • Armando, installatie, zonder titel, tentoonstelling Kleur (Liga Nieuw Beelden i.s.m. Sikkens Lakfabrieken), Stedelijk Museum, Amsterdam, 8.11 – 8.12.1958, afgebeeld in Visie 1958, nr. 8.

In de tussentijd, aan het begin van de jaren zestig, maakte Armando werk dat op het eerste gezicht sterk afwijkt van zijn vroegere en latere oeuvre. Zijn schilderijen uit de zogenoemde Nul-periode tonen geen weerbarstige verfmaterie zoals in de jaren vijftig, of gevoelige potloodlijnen zoals in de vroege jaren zeventig, maar bestaan uit strak geschilderde, monochrome metalen panelen of vezelplaten, waarop vaak dikke bouten of prikkeldraad zijn bevestigd. Er zijn echter ook duidelijke overeenkomsten tussen het jaren zestig-werk en dat van ervoor en erna. De schilderijen uit de jaren vijftig neigen al naar monochromie en ook de kleuren zijn dezelfde gebleven: vrijwel altijd bloedrood en zwart. In de tijd toen hij samen met Henk Peeters, Jan Hendrikse en Jan Schoonhoven deel uitmaakte van de Nul-groep, schreef Armando dat de kunstenaar de werkelijkheid moet nemen zoals die is, zonder er een eigen interpretatie aan toe te voegen. De metalen platen en bouten roepen echter wel degelijk bepaalde associaties op; ze doen denken aan vliegtuigen en tanks, het prikkeldraad herinnert aan concentratiekampen.

Vanaf 1979, toen hij dankzij een stipendium een jaar in Berlijn kon wonen en werken (in het voormalige atelier van de nazi-beeldhouwer Arno Breker), ontstonden series grote schilderijen in zwart op wit, met summier aangeduide landschappelijke motieven, hekken, andere versperringen en zwarte vlaggen. Anders dan de landschappelijke motieven op de tekeningen van de vroege jaren zeventig, zijn deze met pathetisch aandoende brede kwaststreken verwezenlijkt. Ze dragen titels als Feindbeobachtung (Observatie van de vijand) en Fahne (Vlag); hun thematiek is duidelijk verwant aan die van de tekeningen uit de jaren zeventig. Over de Fahnen schreef Armando: ‘Wat blijft mij anders over dan wanhopig vlaggen te schilderen. Onmacht? Verregaande identificatie? De waaiende nacht? Of toch juist de macht, dat kan ook. Macht. Ze wapperen. Soms met een hoge rug van kwaadheid. Vlaggen lijken soms op bijlen, dat ben ik te weten gekomen.’ Het vlagvertoon van totalitaire regimes, in het bijzonder het nationaal-socialisme, dringt zich onherroeplijk op bij het lezen van deze woorden. In zijn latere jaren maakte Armando ook grote bronzen sculpturen die een plek in de openbare ruimte kregen, zoals Fahne in de nieuwbouw van het Amsterdamse Concertgebouw en Der Baum in Groningen, een monument ter nagedachtenis van de in de Tweede Wereldoorlog geëxecuteerde kunstenaar Hendrik Nicolaas Werkman. Vanaf 2001 ging hij kleurrijker schilderen. Hij zou tot het laatst toe actief blijven.

Armando en het Stedelijk Museum

In 1956 nam Armando met een rode Peinture criminelle deel aan de tentoonstelling Architectuur van de Liga Nieuw Beelden in het Stedelijk. Twee jaar later toonde hij er in de tentoonstelling Kleur van het zelfde kunstenaarscollectief  in samenwerking met Sikkens Lakfabrieken zijn eerste installatie, een ruimte, rood en zwart geschilderd met een van het plafond hangende boomstronk. In 1962 werkte hij samen met Henk Peeters aan het concept voor de internationale groepstentoonstelling Nul in het Stedelijk. Armando toonde er onder meer zijn bekende wandinstallatie van autobanden. In 1965 verliet hij vroegtijdig de opening van de internationale groepstentoonstelling Nul negentienhonderd vijf en zestig in dit museum en brak hij met Nul. Zijn eerste grote overzichtstentoonstelling kreeg hij in 1974 onder Stedelijk-directeur Edy de Wilde en in 1981 volgde er nog een, die in 1982 zou doorreizen naar het Van Abbemuseum in Eindhoven. Rond die tijd brak hij ook internationaal door, met een tentoonstelling in de Akademie der Künste in Berlijn, deelname aan de documenta 7 in Kassel, die door de latere Stedelijk Museum-directeur Rudi Fuchs werd georganiseerd, en de Nederlandse inzending van de Biënnale van Venetië. Armando was verder onder meer vertegenwoordigd in de Stedelijk-tentoonstellingen Bad Thoughts. Collectie Martijn en Jeannette Sanders (2014) en ZERO. Let Us Explore the Stars (2015).

De collectie van het Stedelijk Museum bevat 19 schilderijen en 41 werken op papier van Armando. De vroegste tekening werd in 1954 verworven, het vroegste schilderij, Tête noire II, in 1958. Het laatste werk dat in de collectie kwam, het monumentale schilderij Peinture criminelle, was een particuliere schenking uit 2016. Momenteel is 2 x 7 bouten op rood 9/61 te zien in de collectieopstelling Stedelijk Base. In de Audi-zaal (0.1) bij de entree is een tijdelijke herdenkingswand ingericht met Peinture criminelle (1957) en Fahne (1981).  

 Maurice Rummens, wetenschappelijk medewerker, Stedelijk Museum, Amsterdam

Armando, Fahne, 1981, olieverf op doek, 240 x 175 cm, Stedelijk Museum, Amsterdam